WEPELE MEEUW
Ik leg mijn
oor in het zand en hoor
de zee zo-even
aanstoot gevend.
De wind
ontwaakt en gaat liggen
onachtzaam op
zijn andere zij.
Met ringen van
wier om de enkels,
zij voert de
zee aan in mijn hemd,
in haar hand
een wepele meeuw.
Zacht sluit
haar mond mijn woorden af.
Ik proef het
zout op haar lippen,
voel de storm
groeien in mijn buik.
Heerlijk de
liefde bedrijvend
als de zee aan
haar lichaam kleeft.
ZEEMEEUW
De
breedgebouwde schouderzee
die weemoed
draagt in glazen schuiten
en stalwaarts
in de regen kruipt;
in haar lucht
hijs ik jouw zeemeeuw.
Ik schuif te
hoog wellicht de vogel
in de windweg
van haar adem;
hij gooit zijn
vlerken uit op haar
dijen en bijt
een vis in de kuit.
Zie hoe hij
slalomt door de lucht
zich een weg
geselt tegen wind
en moe
gestreden doorgeregend
bakzeil haalt
in het warme zand.
OCHTEND AAN ZEE
De aarde ruist
van kleine geluiden
die me bekend
in de oren klinken.
Over de straat
hangt in scheur en leur
het licht in
honderd vaantjes weemoed.
Koukleum sta
ik in de prille ochtend.
Straks komen
de mensjes aangerold:
schriele rilde
meisjes naakte knapen.
Op de dijk
staat stram de wind te blaten.
Een meeuw in
bloot onderlijf wuift mij aan,
het truitje
tot boven haar navel.
Met bevende
hand trek ik een cirkel
om mij heen en
verdwijn alweer.
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten