CONTRA VIENTO Y MAREA
MARIO VARGAS LLOSA EN DE
CULTUUR VAN DE VRIJHEID
Francis Cromphout
Op 22 juli 1965 werd in Parijs
de volgende verklaring gepubliceerd, getekend door 8 Peruaanse intellectuelen:
“de guerrilla die in het Peruaanse hooggebergte is uitgebroken (de MIR) is geen
geïmporteerd fenomeen vreemd aan onze werkelijkheid, maar het natuurlijke
gevolg van een eeuwenlange situatie gekenmerkt door ellende,
onrechtvaardigheid, uitbuiting en immobilisme… In die omstandigheden en opdat
ons land zijn eigen rijkdommen zou kunnen benuttigen en zijn eigen lot in
handen zou nemen, blijft er naar onze mening geen andere weg meer over dan de
gewapende strijd.” Eén van de ondertekenaars van dit manifest dat de gewapende
revolutie in Peru aanprijst werd 25 jaar later de presidentskandidaat voor het
Fredemo, een politieke coalitie die ontstaan was tegen de poging tot
nationalisering van de banken van voormalig president Alan Garcia. Het gaat om
niemand minder dan Mario Vargas Llosa.
Toen ik in Lima was in april
1990 om de eerste ronde van de presidentsverkiezingen te coveren voor KNACK,
zag men zowat overal de foto van Vargas Llosa prijken met de slogan “Ya se
acerca el gran cambio” (“Daar komt de grote ommekeer aan”). Zoals jullie
wellicht weten waren de politieke ideeën van de schrijver ondertussen
geëvolueerd van het voorgaande revolutionaire statement van marxistische
inspiratie naar iets wat men sindsdien neoliberalisme is gaan heten. Nochtans
lijkt de slogan van “de grote ommekeer” revolutionaire connotaties te behouden.
Dit revolutionair karakter vindt men ook terug in de politieke teksten van Vargas
Llosa:” onze hervormingen zijn echt revolutionair”, schrijft hij, en “de
privatisering van de publieke sector is een manier om op massale wijze het privébezit
vooruit te duwen. Daar ligt de revolutie!”
Was dit een poging tot
rechtvaardiging van zijn nieuwe politieke visie met woorden die herinneren aan
zijn vroeger politiek discours? Men moet bedenken dat voordien Mario Vargas
Llosa enkel een geëngageerd schrijver was en niet de politicus die hij toen
geworden was. Men mag niet vergeten dat in het Latijns Amerika van de tweede
helft van de twintigste eeuw, van de auteur vaak een standpunt werd verwacht
ten opzichte van de extra-literaire werkelijkheid, iets wat zeker voor de jonge
“Sartrillo”, bewonderaar van Sartre en diens “engagement” het geval was. In een
artikel in El Pais uit 1984 schrijft hij:“In Latijns Amerika is een schrijver
ook iemand waarvan een actieve bijdrage wordt verwacht voor de oplossing van
onze problemen… Men eist van ons om voortdurend stelling te nemen over wat
gebeurt en de anderen te helpen om een houding aan te nemen. “
Een verantwoordelijkheid die,
in tegenstelling tot die van de politicus, de morele verplichting inhoudt om
altijd tegenover de macht te staan en niet aan zijn zijde. Iets waarmee
trouwens de presidentskandidaat het moeilijk had. En ik denk dat het om die
reden precies is, om die inwendige contradictie te bezweren, dat de auteur
politicus zowel in zijn discours als in de inhoud van zijn politieke boodschap
een stevig onderbouwde ethische rechtvaardiging behoefde. In een interview uit
die tijd in Le Nouvel Observateur bekende hij het volgende:
“Ik offer mijn roeping op als
schrijver, welke niet compatibel is met de politiek. Immers de verovering en de
uitoefening van de macht, is een ontkenning van de literaire activiteit. Ik heb
me tot nog toe altijd beschouwd als een intellectueel die zich tegenover de
macht opstelde, nooit aan zijn kant. Ik ben nu verplicht om mij mentaal en
moreel te bezinnen in de optiek van die grote sprong. Geloof mij, ik lijd
hieronder.”
Ook voor zijn ideologische
ommekeer heeft hij discursieve vormen van rechtvaardiging ontwikkeld die hem
zouden toelaten om in ieder etappe van zijn ontwikkeling te kunnen spreken
vanuit de positie van de waarheid, wat hem mogelijk maakte om een kritische afstand
te bewaren tussen zowel links als rechts, en dit, om de algemene titel van zijn
essaybundels te gebruiken “tegen wind en (on)tij” (“contra viento y marea”).
Hoe gebeurde die evolutie?
De sympathie van de jonge
auteur Vargas Llosa voor het socialisme was in den beginne erg verbonden met de
Cubaanse revolutie. Nochtans had zijn steun aan het regime van Fidel Castro
toen al een kritisch kantje. Zo zag hij de censuur in de Sovjet Unie waarvan
Andrei Siniavski, Yuri Daniel en Alexander Solsjenitsin het slachtoffer waren,
maar dacht dat de zaken in Cuba anders lagen: “Het Cubaanse socialisme is een
apart iets, en is sterk verschillend van wat er zich in het Sovjet blok
afspeelt”, schrijft hij in 1962. De eerste twijfels duiken op als Fidel Castro
de Sovjet interventie in Tsjecho-Slowakije goedkeurt en met de zaak Padilla is
voor hem het hek van de dam. Met vier andere Cubaanse intellectuelen werd de
auteur Heberto Padilla verplicht om zijn autokritiek te maken. Samen met o.a.
Juan Goytisolo of nog Hans Magnus Enzensberger schrijft Mario Vargas Llosa een
protestbrief aan Fidel Castro. Tevens schrijft hij een ontslagbrief als lid van
het Redactiecomité van Casa de las Américas, waarin hij zegt: “Kameraden
verplichten met methodes die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, om zichzelf
te betichten van ingebeelde vormen van verraad in een brief waarvan de
schrijfstijl verwijst naar de politie taal, is de negatie van wat mij de zaak
van de Cubaanse revolutie deed omarmen. Dit is niet het soort van socialisme
dat ik wens voor mijn land.”
Toch breekt hij dan nog niet
met de revolutionaire ideologie. In een interview in 1971 in het Peruaanse
weekblad Caretas met César Hildebrandt verduidelijkt hij: “een zekere pers
maakt misbruik van mijn ontslag bij Casa de las Américas om de Cubaanse
revolutie aan te vallen vanuit een imperialistisch en reactionair perspectief.
Mijn ontslag is een protest tegen een specifiek feit, niet tegen de Cubaanse
revolutie in zijn geheel.”
Een tweede ontgoocheling die
aan de oorzaak ligt van de politieke verschuiving van zijn ideeën ligt is de
mislukte revolutie van Generaal Velasco in Peru. Met behulp van het leger en
een politiek gekleurde bureaucratie werd toen een socialistisch regime
ingevoerd vanaf 1968 doorheen nationaliseringen en een landbouwhervorming. In
1974, als tegenmaatregel voor de kritiek die zijn socio-economische politiek
oogstte in de pers, tracht Velasco deze laatste te monopoliseren. Geëngageerd
auteur Vargas Llosa schiet onmiddellijk wakker: “Het is in naam van de
revolutie zelf dat ik de autoriteiten vraag om de overijverige ambtenaren van
de PIP (Peruaanse geheime politie) terug te roepenen en de weekbladen Oiga en
Caretas toe te staan om publiciteit te aanvaarden van commerciële
ondernemingen” en iets later protesteert hij ook tegen het groeiende
autoritarisme van het regime die de vrijheid van meningsuiting in gevaar brengt.
Zoals voor de Cubaanse kwestie is ook hier de verdediging van de vrije
meningsuiting de katalysator van zijn groeiende twijfel over de socialistische
revolutie.
In zijn tekst “De revolutie
van de sabels”, van 1975, als het desastreus karakter van de politiek van
Generaal Velasco voor iedereen duidelijk begint te worden, laat Vargas Llosa
voor het eerst zijn revolutionaire idealen vallen ten voordele van een
democratisch systeem:
“Er blijft niets over van de
zogenaamde Peruaanse revolutie, tenzij het geluid van sabels, een retoriek waar
niemand meer in gelooft. Het is de hoogste tijd dat het leger zich terug
toelegt op haar specifieke taken en de leiding over de Staat overlaat aan
diegene aan wie de bevolking zijn stem zal verlenen. In een artikel van 1977 in Caretas, verwerpt
hij het gewelddadig karakter van de revolutie en wijst op het belang van de
middenklasse voor een verandering ten goede van de maatschappij. Iets wat hem
voor het eerst situeert buiten alle extremen om van die tijd –zowel het linkse
Cubaanse model als het rechtse Chileense model van Pinochet:
“De theorie van de gewapende
strijd als enig antwoord op de socio-economische onrechtvaardigheid heeft de
revolutie niet vooruit geholpen. Integendeel zij heeft zich de vijandschap op
de hals gehaald van belangrijke sectoren die nodig zijn voor een verandering
van de maatschappij, zowel bij de arbeiders, de boeren als de middenklasse en
heeft bijgedragen tot de opkomst van gewapende dictaturen.
In een artikel uit 1978 over
Jorge Semprun in het Spaanse tijdschrift Cambio 16, verwerpt hij diens
blijvende trouw aan het communisme en toont zich een pragmaticus en politiek
reformist:
“De echte oplossingen zullen
nooit “ideologisch” zijn, maar pragmatisch, progressief, zoals wij ze hebben
zien toepassen in de meest leefbare staten van de wereld, deze Noord-Europese
democratieën, wier gestadige vooruitgang bepaalde intellectuelen, fans van
politieke aardbevingen, niet kan enthousiasmeren”. Vargas Llosa identificeert
zich hier voor het eerst met Westerse democratieën en distantieert zich van de
linkse intellectuelen waarvan hij tot dan toe deel uitmaakte.
De breuk met zijn vorige
ideologie is duidelijk voltrokken. Rest nu de toevoeging van het ideewoord
“liberaal”. Dit duikt op in ditzelfde jaar in een artikel in het Peruaanse
tijdschrift “Oiga” in een betekenis die zich wel nog beperkt tot die van
de“vrijheid” die hij belangrijker acht dan de “gelijkheid”. Een discursieve
ontwikkeling die Vargas Llosa stap voor stap tot de politieke actie zal leiden.
In deze context is het erg belangrijk voor hem om te onderstrepen dat hij
alleen op politiek vlak veranderd is maar niet op ethisch vlak:
“Hoewel ik nu totaal heb
gebroken met de marxistische visie van mens en maatschappij, blijft mijn afkeer
bestaan voor de economische ongelijkheden en de uitbuiting. Een decisieve
factor in mijn opiniewijziging over het marxisme is het feit dat de methodes
die door hem zijn geïnspireerd veel minder efficiënt zijn in het bestrijden van
het onrecht dan die welke vertrekken van liberale en democratische filosofieën,
nl. deze welke de vrijheid niet opofferen in naam van de rechtvaardigheid. En
deze laatste zijn efficiënter omdat ze de vrijheid van informatie impliceren en
bijgevolg het recht op kritiek." Opnieuw verschijnt hier de katalysator
van de vrije meningsuiting, wiens positieve werking wordt benadrukt en waarvan
de onderdrukking wordt verklaard als een gevolg van de socialisering van de productiemiddelen
in marxistische dictatoriale regimes, om die reden inefficiënt volgens onze
auteur. Onderdrukking die hij uitbreidt tot de fascistische regimes en de
hybriden van beide systemen die zich in de Derde Wereld hebben ontwikkeld.
Toen hij kritiek begon te
krijgen van vroegere literaire kompanen van linkse signatuur, zoals de
Uruguayaanse dichter Mario Benedetti die hem verweet naar het ander kamp te
zijn overgegaan, verwerpt hij een dergelijke satanisering met klem en eist de
centrumpositie op, ver weg van zowel linkse als rechtse excessen. Hij maakt
deze positie duidelijk door zijn kritiek op de VS toen het dictator Somoza
steunde in Nicaragua: “in plaats van een soevereine bondgenoot verkiezen zij
een slaafse gorilla en maken zij een democratisch meerpartijen stelsel
onmogelijk wat enkel het marxistisch regime van de Sandinisten ten goede kan
komen.”
In naam van deze
“onbevooroordeeldheid” deed Vargas Llosa ook de controversiële uitspraken in de
bijeenkomst van de Pen Club in New York in 1986 waar hij de Zuid-Amerikaanse
intellectuelen indeelde in “hovelingen en “dissidenten”, waarbij hij Gabriel
Garcia Marquez een “hoveling” noemde van Fidel Castro.
Tot nog toe hadden wij het
over de verklaringen van geëngageerd auteur Vargas Llosa. Zijn eerste actieve
rol in de politiek van zijn land, zal Vargas Llosa hebben in de context van de
acties van het Lichtend Pad, die een aanvang namen de dag van de verkiezingen
waardoor de democratie werd hersteld in Peru. De overwinnar van die verkiezingen,
president Belaunde Terry richtte in 1983 een Onderzoekscommissie op, waarvan
Vargas Llosa lid was met als opdracht uit te pluizen wat er gebeurd was in
Uchuraccay, toen daar een groep journalisten vermoord werden. Het onderzoek
concludeerde dat noch het Lichtend Pad, noch het Leger hiervoor
verantwoordelijk waren, maar de dorpelingen zelf die de bemoeienissen van het
Lichtend Pad beu waren en de journalisten verkeerdelijk voor terroristen
aanzagen. Voor Vargas Llosa, was dit de eerste maal dat hij als burger optrad
en niet als auteur. In zijn commentaar onderlijnt hij het belang van de
democratie en de vrijheidsbeleving die zij impliceert: “met de democratie is de
waarschijnlijkheid dat de waarheid aan het licht komt veel groter dan in een
autoritair regime”. (interview in Oiga in 1983).
Na de ethische verantwoording
van zijn ideologische ommekeer, rest hem het waarlijk revolutionair karakter
van het liberalisme aan te tonen. Dit doet hij in de proloog van “El Otro
Sendero” van Hernando de Soto onder de titel “de geruisloze revolutie”. Hernando
de Soto, voormalig directeur van de Peruaanse Banco de Reserva en medewerker
van de GATT, stichtte in de jaren 80 het Instituto Libertad y Democracia (ILD)
met als doel de informele economie op de kaart te krijgen. De titel van het
boek “Het andere Pad” suggereert het alternatief dat hij naar voren brengt voor
de gewelddadige revolutie van het Lichtend Pad. Volgens hem is
Staatsinterventie niet de beste manier om de onderontwikkeling tegen te gaan.
Door zijn inefficiënte, vaak corrupte bureaucratie maakt die van de wettelijke
economie een privilege voor wie al politieke of economische macht bezit. De
informele economie, in plaats van een probleem te zijn, zou een spontane
oplossing aanreiken. Zij is in feite het creatieve antwoord van de links
gelaten bevolking aan een staat die hen belet om hun noden te lenigen. Door de
vrije markt te openen (met andere woorden de wettelijke barrières te
verwijderen) voor deze informele ondernemers, zou een nieuwe, sociale vorm van
volkskapitalisme kunnen ontstaan. Voor Vargas Llosa is dit een kans om de
linkse politici als conservatief af te schilderen door ze te identificeren met
de “mercantilisten” die voor de Soto de oorzaak zijn van de onderontwikkeling. In
de proloog laakt Vargas Llosa het “redistributieve” systeem dat hij definieert
als “het toekennen van privileges aan een privé-élite, en als inefficiënt,
immoreel en corrupt bestempelt. De liberale visie die hij “de optie van de
vrijheid” noemt is dan de ware oplossing voor de armoede en de
onderontwikkeling. In zijn besluit prijst hij het sociaal project van “El Otro
Sendero” aan als een maatschappelijke omwenteling die de revolutie van de
radicale ideologieën ruimschoots overtreft.”
Toch mogen we Vargas Llosa
ideeën niet zomaar gelijkstellen met de visie van Hernando de Soto. Deze
laatste behoorde in die tijd tot pragmatisch links (zijn boek is opgedragen aan
zijn “linkse vrienden” wier idealen de Soto zegt te delen) en als we iets anticiperen
op de feiten, zien we dat de Soto en Vargas Llosa in conflict komen, niet
zozeer over hun ideeën maar over bepaalde politieke aanhangers van het Fredemo
dat de presidentskandidaat Vargas Llosa steunt, daar verschillende onder hen
evenzeer als “mercantilisten” konden bestempeld worden, behorend tot de
profiterende economische elite van het land.
De volgende politieke daad zal
de directe aanleiding vormen voor zijn kandidaatsstelling voor het
presidentschap. Het is het massaal protest tegen de pogingen van de Apristische
president Alan Garcia, in 1987, om alle financiële instellingen te nationaliseren.
In zijn artikel in El Comercio, verklaart Vargas Llosa in het zog van de ideeën
van de Soto dat “de inefficiëntie en de immoraliteit die de nationaliseringspolitiek
kenmerken veroorzaakt worden door de slaafse afhankelijkheid van de politieke
macht waarin een onderneming zich bevindt die naar de publieke sector wordt
overgeheveld.” In zijn door radio en tv verspreide boodschap “En el torbellino
de la historia” veroordeelt hij de maatregelen ook in naam van de vrijheid van
meningsuiting, daar hierdoor de kranten, de radio- en tv-stations afhankelijk
worden van de overheid voor de kredieten die zij nodig hebben om te kunnen
overleven. Met uitzondering van de APRA en IU (Verenigd Links), steunden alle
oppositiepartijen Vargas Llosa, wat uitmondde in de Movimiento Libertad die tot
leven kwam tijdens de massale bijeenkomst in la Plaza San Martin in
Lima. Hieruit ontstond iets later de Fredemo, de groep partijen die Vargas
Llosa tot hun kandidaat verkozen voor de komende presidentsverkiezingen.
Daarop volgde dan de campagne
zelf tijdens welke Vargas Llosa zich moest verplichten om te vergeten dat hij
schrijver was. Maar in april 1990 dook ene Alberto Fujimori op uit het niets
als nummer twee met een resultaat dat deed vermoeden dat de kansen van Vargas
Llosa om de tweede ronde te winnen miniem waren. En zelfs als hij die zou
winnen, zou hij over onvoldoende steun beschikken in het Parlement om zijn
ambitieus regeerprogramma te kunnen verwezenlijken. Onder de druk van velen
besloot hij om toch zijn campagne verder te zetten tot de nederlaag bij de
tweede ronde in juni, die hij, volgens zijn zoon Alvaro opgelucht aanvaardde.
Tussen de twee rondes in had hij immers een ontslagbrief geschreven waarin hij
als oorzaak voor zijn mislukking zag “zijn aandrang om altijd transparant te
blijven tijdens zijn campagne en de taal van de waarheid te spreken”. Dit is
zeker het geval bij het thema van de “shocktherapie” die hij voorstelde om de
hyperinflatie te breken (2OOO % op jaarbasis) die het beleid van Alan Garcia
had nagelaten. Zijn tegenstrever had enkel een slogan aan te bieden “Trabajo,
Tecnologia y Honradez” en een occulte financiering tijdens de tweede ronde en
achteraf, als eerste beleidsdaad, het invoeren van de shocktherapie die hij
Vargas Llosa gedurende de hele campagne had verweten. De transparantie was
blijkbaar niet de sterke kant van zijn tegenstrever…
Na de campagne trok Vargas
Llosa opnieuw de stofjas aan van de geëngageerde schrijver, en deed publieke
verklaringen onder andere over de PRI (de perfecte dictatuur volgens hem) in
Mexico en schreef wekelijks zijn “Piedra de toque”, zijn opinieteksten in El
Pais. Over Peru zweeg hij gedurende twee jaren, iets wat hem heel veel moeite
zal gekost hebben als hij zag hoe de sluwe Fujimori al zijn ideeën stal en
zelfs verschillende van zijn eigen mensen voor zich wist te winnen. Tot op 5
april President Fujimori met zijn “autogolpe” het parlement ontbond en besloot
om alleen nog met het leger en een executieve van getrouwen verder te regeren. De
presidentiële staatsgreep werd door de oppositie veroordeeld en kreeg ook
internationaal veel tegenkanting van verschillende Westerse en Zuid-Amerikaanse
staten. Onder druk van de Organisatie van Amerikaanse staten(OAS) ontwierp
Fujimori een nieuw soort parlement (de CCD) waarin hij de absolute meerderheid
zou verwerven. Een groot deel van de bevolking zag een harde hand tegenover de
steeds aan terrein winnende guerrilla van het Maoïstische Lichtend Pad en de
Trotskistische MRTA wel zitten.
Het is op dit moment dat ik
Mario Vargas Llosa kon interviewen in Berlijn, waar hij zich op uitnodiging van
het “Wissenschaft Kollege” had teruggetrokken om zijn boek over zijn campagne
“El Pez en el agua” te schrijven. Het eerste wat hij mij verklaarde is dat de
enorme problemen van Peru niet door een nog erger kwaad konden opgelost worden,
nl. een militaire dictatuur. “Zij kan slechts meer corruptie en meer geweld
creëren. Zowel het juridisch apparaat als het leger zelf worden een instrument voor
het regime dat de uitvoerende macht naar zich toe heeft getrokken”. Hij verwees
hierbij naar een van de eerste beleidsdaden van Fujimori bij zijn aantreden,
nl. het volledig wijzigen van de legertop, waarbij enkel getrouwen de
sleutelposities innamen. Over de efficiëntie van deze staatsgreep in de strijd
tegen het terrorisme, merkte hij op dat een dictatuur nooit efficiënt geweest
en dat guerrilleros enkel succes geboekt hadden tegenover dictators, zoals
Castro die won van Batista in Cuba, of nog de Sandinisten in het Nicaragua van
Somoza, maar nooit van een democratie, daar die de wettelijkheid bezit, wat de
actieve steun van de burgerbevolking oplevert.
Daarna ging het gesprek vooral
over Vargas Llosa zelf die toegaf dat de politiek niet echt zijn roeping is,
maar dat hij als geëngageerd schrijver zich verder zou uitspreken over sociale
en politieke problemen, omdat dit volgens hem de plicht is van een schrijver
uit een probleemland zoals Peru.
Over zijn blijvend
revolutionair discours, ondanks de ideologische ontwikkeling waarover wij het
hiervoor hadden, zei hij:
“Ik ben trouw gebleven aan de
idealen van mijn jeugd en blijf ijveren voor een meer rechtvaardige en vrije
samenleving. De idealen bleken zich niet te kunnen realiseren in de vorm
waarvan wij dertig jaar geleden dachten dat zij dit zouden doen”. Onder andere
de politiek van Margaret Thatcher die hij aan het werk zag tijdens zijn
jarenlange verblijf in Londen, zou hem ervan overtuigd hebben dat alleen de
vrije markt en het privé-initiatief snel tot vooruitgang kunnen voeren. Als reactie op een kritische opmerking van
mijnentwege, laakte hij opnieuw het systeem van herverdeling door een corrupte
staat die alleen maar enkele geprivilegieerden bevoordeelt: “het succes van een
ondernemer in Peru is niet afhankelijk van zijn marktsituatie, maar van de
privileges die de staat hem verleent. Hij moet zijn energie niet stoppen in de
bevrediging van de behoeften van de verbruiker maar in het omkopen van
ambtenaren en politici.” Hij brak eveneens een lans voor de ethische
bewogenheid van mensen zoals Thatcher die volgens hem een moraal voorstaan die
de antipode is van het parasitisme nl. dat elk individu zoveel mogelijk zelf
zijn problemen moet kunnen oplossen. Een maatschappij die zo functioneert, is
volgens hem, mits de nodige correcties voor de zwaksten, niet alleen
efficiënter maar ook moreel gezonder.
Deze visie komt in deze tijd
van crisis, ten gevolge precies van onethische vormen van liberalisme naïef
over. Misschien moeten we iets verder peilen naar de motieven die Vargas Llosa
bewogen hebben tot deze visie. In 1985 gaf hij een lezing in Amsterdam met als
titel de “Cultuur van de Vrijheid” waarvan de tekst in essayvorm werd
gepubliceerd. Wat leert ons dit essay?
Vooreerst enkele definities of
niet-definities van de termen cultuur en vrijheid. Zo is volgens hem de aard
van de cultuur niet onderworpen aan historische, autonome wetten of aan de
onvermijdelijke ontwikkeling van de wetenschap. Een beslissende factor is de
keuze die de mensen maken ofwel de machten die de maatschappij in de ene of
andere richting kunnen sturen. In dit laatste geval zou de vrijheid een
tegenpool kunnen zijn. Hij identificeert die eigenaardig genoeg als een soort
van verslaving die pas laat in de geschiedenis zou zijn opgedoken. Zij duikt
ook op in het creatieve proces als een spontaan opwellend element dat de
bewuste intenties van de schrijver subtiel dwarsboomt en zo de totaliteit van de
creatieve persoon herstelt. Hij verwijst hierbij naar het Oude Griekenland dat
hij bestempelt als een onderdrukkende hiërarchische beschaving maar op het
terrein van de artistieke schepping een totale tolerantie zou bedreven hebben.
Het zou precies aan de ongelimiteerde vrijheid te danken zijn waarover de
dichter, kunstenaar of denker toen beschikten en waarbij zij een brug legden
tussen de zichtbare en onzichtbare wereld (zeg maar de mens en de goden) dat
volgens hem de Griekse beschaving haar verdere ontwikkeling te danken heeft.
Aan de triomf van de rede zou de triomf van de vrijheid vooraf zijn gegaan. Dit
laatste begrip is volgens hem niet definieerbaar. Met één van zijn leermeesters
Jean-François Revel koestert hij een gezond wantrouwen tegen diegenen die de
vrijheid willen definiëren, daar achter elke definitie mogelijk de intentie
ligt om haar af te schaffen. Het lijkt hem zinvoller om haar aanwezigheid en
haar invloed in de geschiedenis op te sporen. Hij merkt op dat zowel voor de
creatieve scheppingen als voor economische activiteiten de vrijheid diepgaande
ontwikkelingen bewerkstelligt in het sociale leven. Hij beroept zich op een
andere van zijn leermeesters, Fernand Braudel die de geschiedenis van de
westerse wereld bestudeerde tussen de 15de en de 18de
eeuw via productie en handel, en de verbazingwekkende veranderingen aantoonde
die de opkomst van de vrije markt met zich meebracht. Het belangrijkste gevolg
echter is volgens hem de opkomst van de mens als individu. Het einde van het
kuddedier dat vervangen wordt door de “soevereine persoon”. Het individu als
product van de vrijheid. Dit nieuwe begrip heeft de ideeën doen ontstaan van
sociale rechtvaardigheid, de gelijkheidsutopieën, de rechten van de mens en de
theorie en de praktijk van de democratie.
Die concrete vrijheid
beschouwt Vargas Llosa als de motor van de materiële en sociale vooruitgang en
als zij de onrechtvaardigheid en het politiek machtsmisbruik niet heeft doen
verdwijnen, heeft zij toch een radicale vermindering ervan gerealiseerd en
vooral het besef geschapen dat die moeten worden bestreden. Maar het
vrijheidideaal van Vargas Llosa is niet echt naïef. Hij beseft dat zij ook
ongelijkheid creëert, wat sommigen ertoe brengt om haar te willen afschaffen.
Maar constateert hij, als zij door linkse of rechtse dictaturen wordt vervangen
gaat de zaak van de gerechtigheid geen steek vooruit.
Een ander euvel van de
vrijheid is volgens hem dat zij ook onze lage instincten stimuleert die kunnen
leiden naar vernietiging en zelfvernietiging, mogelijk de prijs voor losgekomen
inventieve krachten. Wat ik een pessimistisch freudiaans mensbeeld zou durven
noemen. Hier komt de schrijver Vargas Llosa met een oplossing aandraven. De
literatuur (creatieve fictie) zou volgens hem een manier zijn om de mens zonder
risico’s tot kalmte te brengen. Hij pleit hier dus voor een catharsis-functie
van de literatuur die de lezer een realiteit doet beleven waarin hij op
heilzame wijze zijn lage instincten kan uitleven. Eigenlijk niets nieuws onder
de zon sinds de Griekse tragedie en gezien het steeds kleiner wordende
lezerspubliek, ondanks de massale mediabelangstelling voor bijvoorbeeld de
Nobelprijs voor Literatuur die hem vorig jaar werd gegeven, een statement
waarvan de draagwijdte beperkt overkomt.
Hiermee wil ik echter niet
denigrerend doen over een schrijver die ook in zijn geëngageerde literaire
werken zich nooit heeft laten verleiden tot stramme propagandaliteratuur zoals
bij de realistische sovjetromans bijvoorbeeld het geval is. Dit laatste geldt
zeker voor wat ik misschien wel zijn grootste werk vindt, “Het Feest van de Bok”
dat gaat over de laatste levensdagen van de Dominicaanse dictator Trujillo. Het
middel bij uitstek dat de schrijver hierbij gebruikt is de manier waarop hij in
de interne logica van zijn personages verdwijnt. Zoals Gustave Flaubert, een
van zijn grote literaire voorbeelden ooit zei: “De schrijver moet in zijn boek
aanwezig zijn als God in het universum, op alle plaatsen zonder ergens ooit
zichtbaar te zijn. Het boek gaat, in overeenstemming met zijn catharsistheorie,
over het kwaad in de mens, over zijn demonen. Daarbij komen zowel historische
als fictieve personages, echte als verzonnen gebeurtenissen aan te pas die de
dictatuur en de verloedering die haar vergezelt aan het licht brengen. De
auteur neemt de draad weer op van “Gesprek in de kathedraal”, dat andere
meesterwerk van 1969, dat de encanaillering en de veralgemeende mediocriteit onthult
die de dictatuur van Odria (1948-1956) bij de modale Peruaan teweegbracht. Vargas
Llosa werkte daarbij met een virtuoze puzzel van standpunten en dialogen.
Tweeëndertig jaar later is die virtuositeit een perfect geoliede literaire
machinerie geworden. Trujillo wordt ten tonele gevoerd als een mens zoals
iedereen die door de absolute macht die hij verkreeg een monster werd. Als de
samenleving de mens niet in zijn libidineuze impulsen afremt, leidt dit volgens
de auteur tot gewelddadige vormen van seks of seksuele vormen van geweld. Op
macroniveau pleit Vargas Llosa voor de democratie, voor hem de enige
regeringsvorm die door zijn evenwicht van belangen en machten, bepaalde
monsterachtige vormen van machtswellust kan beletten. Op het ogenblik dat hij
dit boek uitgaf (2000) was Fujimori bezig om op frauduleuze manier zijn derde
herverkiezing in de wacht te slepen. Vandaar de vraag die men toen stelde of
met de “chivo” (de bok) ook niet “el chino” werd bedoeld. Vargas Llosa
antwoordde toen dat het autoritaire en corrupte regime van Fujimori een
subtielere vorm was van dictatuur dan die van Trujillo, omdat zij de schijn van
wettelijkheid ophield door democratische instellingen in een gemanipuleerde
vorm in stand te houden.
Dit brengt ons terug bij de
strijdbare Vargas Llosa. Die al in zijn autobiografische “Vis in het water” in
1992 schreef dat de echte politieke nederlaag die hij tegen Alberto Fujimori
heeft geleden, niet de verkiezingsnederlaag was, maar het feit dat zijn ideeën
(over de sanering van de publieke financiën, het stoppen van de hyperinflatie,
de opening naar de wereldmarkt en het ontwikkelen van het volkskapitalisme),
geperverteerd werden in dienst van een dictatuur, waar uiteindelijk alleen een
corrupte groep rond Fujimori en zijn occulte leider van de veiligheidsdienst
Vladimiro Montesinos, beter van werden. Vargas Llosa merkte hierbij op dat er
een oneindig verschil ligt tussen een liberale en een conservatieve politiek en
zeker tussen een democratie en een dictatuur.
Eind 2000 kwam Fujimori ten
val door het uitbrengen van een video waarin te zien was hoe zijn kompaan
Montesinos een congreslid geld toestopte om van kamp te veranderen. Een
onverkwikkelijke geschiedenis die na veel peripetieën uitmondde in de
veroordeling en de gevangenisstraf van zowel Fujimori als Montesinos. Of is het
Fujimori regime dan toch niet helemaal gevallen? Dit jaar is de politiek
geëngageerde Vargas Llosa opnieuw in actie getreden om de huidige president van
Peru Ollanta Humala te steunen tegen zijn voornaamste tegenstrever, niemand
minder dan Keiko Fujimori, de dochter van. In een recente “Piedra de toque”
spreekt Vargas Llosa van een “nederlaag van het fascisme”. Dit ondanks het feit
dat Humala van linkse signatuur is en hij en vooral zijn familie geen
onbesproken verleden hebben. Zijn argument is dat de overwinning van Humala
Peru gered heeft van een nieuwe dictatuur die onder de mom van een
verkiezingsmeerderheid het regime van 1990-2000 zou vrijgepleit hebben van de
wandaden die toen werden begaan en zo wat Vargas Llosa het “fascisme” noemt
door middel van een wettelijke procedure opnieuw in Peru te vestigen. Een
regime –en dat klopt – dat het leger, de rechtelijke macht en het parlement
naar zijn hand zette en de pers opkocht en onder de mom van de strijd tegen het
Lichtend Pad een ondergrondse terreur organiseerde. Dit alles met als doel zich
door corrupte daden te verrijken, door de controle over de drugsproductie en de
illegale wapenhandel en het innen van steekpenningen bij iedere belangrijke
economische onderneming in Peru.
Vargas Llosa betreurt wel de
steun van een belangrijk deel van de A-sector (de geprivilegieerden van altijd)
aan Keiko Fujimori alsook de houding van kardinaal Cipriani (Opus Dei man en
goede vriend van de huidige paus) die tijdens de zondagsmis een pamflet liet
aflezen waarin hij Vargas Llosa verweet de gedwongen sterilisaties onder
Fujimori te hebben aangeklaagd (voor een kerkvader die anderzijds selectief
legale abortus en euthanasie bestrijdt, werkelijk het toppunt!). Het voorbehoud
dat Vargas Llosa heeft tegenover Ollanta Humala is dat hij de economische
vrijheid moet in stand houden samen met de politieke vrijheid. Zijn programma
van een betere sociale integratie van de arme bevolking is daar volgens hem
niet mee in contradictie. Vargas Llosa spreekt hier over een links beleid dat
zowel democratisch als liberaal zou zijn en dat op die grond zijn volledige
voorkeur zou wegdragen. De droom van liberaal links dus. Wellicht een oude
wensdroom van onze Sartrillo die op harmonische wijze zijn idealen van vroeger
en nu zou verzoenen.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
Geciteerde
werken:
Hernando
de Soto, El Otro Sendero, El Barranco, Lima, 1986
Mario
Vargas Llosa, Contra viento y marea I, Seix Barral, Barcelona, 1983
Mario
Vargas Llosa, Contra viento y marea II, Seix Barral, Barcelona, 1986
Mario Vargas Llosa, Contra viento y marea III, Peisa, Lima , 1990
Mario Vargas Llosa, The Culture of Freedom,
Meulenhoff, Amsterdam , 1985
Mario
Vargas LLosa, El Pez en el agua, Seix Barral, Barcelona, 1993
Francis
Cromphout, "El discurso del gran cambio. Los textos políticos de Mario
Vargas Llosa", in "Aleph", n°7, noviembre 1992, pp. 14-28
Francis
Cromphout, De plicht van de schrijver, in Knack, nr.28, 15 juli 1992, blz.
40-43.
Francis
Cromphout, De bok en zijn schapen, in Knack, nr.38, 20 september 2000, blz.
103-104.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten