Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

29 oktober 2011


CONTRA VIENTO Y MAREA

MARIO VARGAS LLOSA EN DE CULTUUR VAN DE VRIJHEID

Francis Cromphout


Op 22 juli 1965 werd in Parijs de volgende verklaring gepubliceerd, getekend door 8 Peruaanse intellectuelen: “de guerrilla die in het Peruaanse hooggebergte is uitgebroken (de MIR) is geen geïmporteerd fenomeen vreemd aan onze werkelijkheid, maar het natuurlijke gevolg van een eeuwenlange situatie gekenmerkt door ellende, onrechtvaardigheid, uitbuiting en immobilisme… In die omstandigheden en opdat ons land zijn eigen rijkdommen zou kunnen benuttigen en zijn eigen lot in handen zou nemen, blijft er naar onze mening geen andere weg meer over dan de gewapende strijd.” Eén van de ondertekenaars van dit manifest dat de gewapende revolutie in Peru aanprijst werd 25 jaar later de presidentskandidaat voor het Fredemo, een politieke coalitie die ontstaan was tegen de poging tot nationalisering van de banken van voormalig president Alan Garcia. Het gaat om niemand minder dan Mario Vargas Llosa.
Toen ik in Lima was in april 1990 om de eerste ronde van de presidentsverkiezingen te coveren voor KNACK, zag men zowat overal de foto van Vargas Llosa prijken met de slogan “Ya se acerca el gran cambio” (“Daar komt de grote ommekeer aan”). Zoals jullie wellicht weten waren de politieke ideeën van de schrijver ondertussen geëvolueerd van het voorgaande revolutionaire statement van marxistische inspiratie naar iets wat men sindsdien neoliberalisme is gaan heten. Nochtans lijkt de slogan van “de grote ommekeer” revolutionaire connotaties te behouden. Dit revolutionair karakter vindt men ook terug in de politieke teksten van Vargas Llosa:” onze hervormingen zijn echt revolutionair”, schrijft hij, en “de privatisering van de publieke sector is een manier om op massale wijze het privébezit vooruit te duwen. Daar ligt de revolutie!”
Was dit een poging tot rechtvaardiging van zijn nieuwe politieke visie met woorden die herinneren aan zijn vroeger politiek discours? Men moet bedenken dat voordien Mario Vargas Llosa enkel een geëngageerd schrijver was en niet de politicus die hij toen geworden was. Men mag niet vergeten dat in het Latijns Amerika van de tweede helft van de twintigste eeuw, van de auteur vaak een standpunt werd verwacht ten opzichte van de extra-literaire werkelijkheid, iets wat zeker voor de jonge “Sartrillo”, bewonderaar van Sartre en diens “engagement” het geval was. In een artikel in El Pais uit 1984 schrijft hij:“In Latijns Amerika is een schrijver ook iemand waarvan een actieve bijdrage wordt verwacht voor de oplossing van onze problemen… Men eist van ons om voortdurend stelling te nemen over wat gebeurt en de anderen te helpen om een houding aan te nemen. “
Een verantwoordelijkheid die, in tegenstelling tot die van de politicus, de morele verplichting inhoudt om altijd tegenover de macht te staan en niet aan zijn zijde. Iets waarmee trouwens de presidentskandidaat het moeilijk had. En ik denk dat het om die reden precies is, om die inwendige contradictie te bezweren, dat de auteur politicus zowel in zijn discours als in de inhoud van zijn politieke boodschap een stevig onderbouwde ethische rechtvaardiging behoefde. In een interview uit die tijd in Le Nouvel Observateur bekende hij het volgende:
“Ik offer mijn roeping op als schrijver, welke niet compatibel is met de politiek. Immers de verovering en de uitoefening van de macht, is een ontkenning van de literaire activiteit. Ik heb me tot nog toe altijd beschouwd als een intellectueel die zich tegenover de macht opstelde, nooit aan zijn kant. Ik ben nu verplicht om mij mentaal en moreel te bezinnen in de optiek van die grote sprong. Geloof mij, ik lijd hieronder.”
Ook voor zijn ideologische ommekeer heeft hij discursieve vormen van rechtvaardiging ontwikkeld die hem zouden toelaten om in ieder etappe van zijn ontwikkeling te kunnen spreken vanuit de positie van de waarheid, wat hem mogelijk maakte om een kritische afstand te bewaren tussen zowel links als rechts, en dit, om de algemene titel van zijn essaybundels te gebruiken “tegen wind en (on)tij” (“contra viento y marea”). Hoe gebeurde die evolutie?
De sympathie van de jonge auteur Vargas Llosa voor het socialisme was in den beginne erg verbonden met de Cubaanse revolutie. Nochtans had zijn steun aan het regime van Fidel Castro toen al een kritisch kantje. Zo zag hij de censuur in de Sovjet Unie waarvan Andrei Siniavski, Yuri Daniel en Alexander Solsjenitsin het slachtoffer waren, maar dacht dat de zaken in Cuba anders lagen: “Het Cubaanse socialisme is een apart iets, en is sterk verschillend van wat er zich in het Sovjet blok afspeelt”, schrijft hij in 1962. De eerste twijfels duiken op als Fidel Castro de Sovjet interventie in Tsjecho-Slowakije goedkeurt en met de zaak Padilla is voor hem het hek van de dam. Met vier andere Cubaanse intellectuelen werd de auteur Heberto Padilla verplicht om zijn autokritiek te maken. Samen met o.a. Juan Goytisolo of nog Hans Magnus Enzensberger schrijft Mario Vargas Llosa een protestbrief aan Fidel Castro. Tevens schrijft hij een ontslagbrief als lid van het Redactiecomité van Casa de las Américas, waarin hij zegt: “Kameraden verplichten met methodes die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, om zichzelf te betichten van ingebeelde vormen van verraad in een brief waarvan de schrijfstijl verwijst naar de politie taal, is de negatie van wat mij de zaak van de Cubaanse revolutie deed omarmen. Dit is niet het soort van socialisme dat ik wens voor mijn land.”
Toch breekt hij dan nog niet met de revolutionaire ideologie. In een interview in 1971 in het Peruaanse weekblad Caretas met César Hildebrandt verduidelijkt hij: “een zekere pers maakt misbruik van mijn ontslag bij Casa de las Américas om de Cubaanse revolutie aan te vallen vanuit een imperialistisch en reactionair perspectief. Mijn ontslag is een protest tegen een specifiek feit, niet tegen de Cubaanse revolutie in zijn geheel.”
Een tweede ontgoocheling die aan de oorzaak ligt van de politieke verschuiving van zijn ideeën ligt is de mislukte revolutie van Generaal Velasco in Peru. Met behulp van het leger en een politiek gekleurde bureaucratie werd toen een socialistisch regime ingevoerd vanaf 1968 doorheen nationaliseringen en een landbouwhervorming. In 1974, als tegenmaatregel voor de kritiek die zijn socio-economische politiek oogstte in de pers, tracht Velasco deze laatste te monopoliseren. Geëngageerd auteur Vargas Llosa schiet onmiddellijk wakker: “Het is in naam van de revolutie zelf dat ik de autoriteiten vraag om de overijverige ambtenaren van de PIP (Peruaanse geheime politie) terug te roepenen en de weekbladen Oiga en Caretas toe te staan om publiciteit te aanvaarden van commerciële ondernemingen” en iets later protesteert hij ook tegen het groeiende autoritarisme van het regime die de vrijheid van meningsuiting in gevaar brengt. Zoals voor de Cubaanse kwestie is ook hier de verdediging van de vrije meningsuiting de katalysator van zijn groeiende twijfel over de socialistische revolutie.
In zijn tekst “De revolutie van de sabels”, van 1975, als het desastreus karakter van de politiek van Generaal Velasco voor iedereen duidelijk begint te worden, laat Vargas Llosa voor het eerst zijn revolutionaire idealen vallen ten voordele van een democratisch systeem:
“Er blijft niets over van de zogenaamde Peruaanse revolutie, tenzij het geluid van sabels, een retoriek waar niemand meer in gelooft. Het is de hoogste tijd dat het leger zich terug toelegt op haar specifieke taken en de leiding over de Staat overlaat aan diegene aan wie de bevolking zijn stem zal verlenen. In een artikel van 1977 in Caretas, verwerpt hij het gewelddadig karakter van de revolutie en wijst op het belang van de middenklasse voor een verandering ten goede van de maatschappij. Iets wat hem voor het eerst situeert buiten alle extremen om van die tijd –zowel het linkse Cubaanse model als het rechtse Chileense model van Pinochet:
“De theorie van de gewapende strijd als enig antwoord op de socio-economische onrechtvaardigheid heeft de revolutie niet vooruit geholpen. Integendeel zij heeft zich de vijandschap op de hals gehaald van belangrijke sectoren die nodig zijn voor een verandering van de maatschappij, zowel bij de arbeiders, de boeren als de middenklasse en heeft bijgedragen tot de opkomst van gewapende dictaturen.
In een artikel uit 1978 over Jorge Semprun in het Spaanse tijdschrift Cambio 16, verwerpt hij diens blijvende trouw aan het communisme en toont zich een pragmaticus en politiek reformist:
“De echte oplossingen zullen nooit “ideologisch” zijn, maar pragmatisch, progressief, zoals wij ze hebben zien toepassen in de meest leefbare staten van de wereld, deze Noord-Europese democratieën, wier gestadige vooruitgang bepaalde intellectuelen, fans van politieke aardbevingen, niet kan enthousiasmeren”. Vargas Llosa identificeert zich hier voor het eerst met Westerse democratieën en distantieert zich van de linkse intellectuelen waarvan hij tot dan toe deel uitmaakte.
De breuk met zijn vorige ideologie is duidelijk voltrokken. Rest nu de toevoeging van het ideewoord “liberaal”. Dit duikt op in ditzelfde jaar in een artikel in het Peruaanse tijdschrift “Oiga” in een betekenis die zich wel nog beperkt tot die van de“vrijheid” die hij belangrijker acht dan de “gelijkheid”. Een discursieve ontwikkeling die Vargas Llosa stap voor stap tot de politieke actie zal leiden. In deze context is het erg belangrijk voor hem om te onderstrepen dat hij alleen op politiek vlak veranderd is maar niet op ethisch vlak:
“Hoewel ik nu totaal heb gebroken met de marxistische visie van mens en maatschappij, blijft mijn afkeer bestaan voor de economische ongelijkheden en de uitbuiting. Een decisieve factor in mijn opiniewijziging over het marxisme is het feit dat de methodes die door hem zijn geïnspireerd veel minder efficiënt zijn in het bestrijden van het onrecht dan die welke vertrekken van liberale en democratische filosofieën, nl. deze welke de vrijheid niet opofferen in naam van de rechtvaardigheid. En deze laatste zijn efficiënter omdat ze de vrijheid van informatie impliceren en bijgevolg het recht op kritiek." Opnieuw verschijnt hier de katalysator van de vrije meningsuiting, wiens positieve werking wordt benadrukt en waarvan de onderdrukking wordt verklaard als een gevolg van de socialisering van de productiemiddelen in marxistische dictatoriale regimes, om die reden inefficiënt volgens onze auteur. Onderdrukking die hij uitbreidt tot de fascistische regimes en de hybriden van beide systemen die zich in de Derde Wereld hebben ontwikkeld.
Toen hij kritiek begon te krijgen van vroegere literaire kompanen van linkse signatuur, zoals de Uruguayaanse dichter Mario Benedetti die hem verweet naar het ander kamp te zijn overgegaan, verwerpt hij een dergelijke satanisering met klem en eist de centrumpositie op, ver weg van zowel linkse als rechtse excessen. Hij maakt deze positie duidelijk door zijn kritiek op de VS toen het dictator Somoza steunde in Nicaragua: “in plaats van een soevereine bondgenoot verkiezen zij een slaafse gorilla en maken zij een democratisch meerpartijen stelsel onmogelijk wat enkel het marxistisch regime van de Sandinisten ten goede kan komen.”
In naam van deze “onbevooroordeeldheid” deed Vargas Llosa ook de controversiële uitspraken in de bijeenkomst van de Pen Club in New York in 1986 waar hij de Zuid-Amerikaanse intellectuelen indeelde in “hovelingen en “dissidenten”, waarbij hij Gabriel Garcia Marquez een “hoveling” noemde van Fidel Castro.
Tot nog toe hadden wij het over de verklaringen van geëngageerd auteur Vargas Llosa. Zijn eerste actieve rol in de politiek van zijn land, zal Vargas Llosa hebben in de context van de acties van het Lichtend Pad, die een aanvang namen de dag van de verkiezingen waardoor de democratie werd hersteld in Peru. De overwinnar van die verkiezingen, president Belaunde Terry richtte in 1983 een Onderzoekscommissie op, waarvan Vargas Llosa lid was met als opdracht uit te pluizen wat er gebeurd was in Uchuraccay, toen daar een groep journalisten vermoord werden. Het onderzoek concludeerde dat noch het Lichtend Pad, noch het Leger hiervoor verantwoordelijk waren, maar de dorpelingen zelf die de bemoeienissen van het Lichtend Pad beu waren en de journalisten verkeerdelijk voor terroristen aanzagen. Voor Vargas Llosa, was dit de eerste maal dat hij als burger optrad en niet als auteur. In zijn commentaar onderlijnt hij het belang van de democratie en de vrijheidsbeleving die zij impliceert: “met de democratie is de waarschijnlijkheid dat de waarheid aan het licht komt veel groter dan in een autoritair regime”. (interview in Oiga in 1983).
Na de ethische verantwoording van zijn ideologische ommekeer, rest hem het waarlijk revolutionair karakter van het liberalisme aan te tonen. Dit doet hij in de proloog van “El Otro Sendero” van Hernando de Soto onder de titel “de geruisloze revolutie”. Hernando de Soto, voormalig directeur van de Peruaanse Banco de Reserva en medewerker van de GATT, stichtte in de jaren 80 het Instituto Libertad y Democracia (ILD) met als doel de informele economie op de kaart te krijgen. De titel van het boek “Het andere Pad” suggereert het alternatief dat hij naar voren brengt voor de gewelddadige revolutie van het Lichtend Pad. Volgens hem is Staatsinterventie niet de beste manier om de onderontwikkeling tegen te gaan. Door zijn inefficiënte, vaak corrupte bureaucratie maakt die van de wettelijke economie een privilege voor wie al politieke of economische macht bezit. De informele economie, in plaats van een probleem te zijn, zou een spontane oplossing aanreiken. Zij is in feite het creatieve antwoord van de links gelaten bevolking aan een staat die hen belet om hun noden te lenigen. Door de vrije markt te openen (met andere woorden de wettelijke barrières te verwijderen) voor deze informele ondernemers, zou een nieuwe, sociale vorm van volkskapitalisme kunnen ontstaan. Voor Vargas Llosa is dit een kans om de linkse politici als conservatief af te schilderen door ze te identificeren met de “mercantilisten” die voor de Soto de oorzaak zijn van de onderontwikkeling. In de proloog laakt Vargas Llosa het “redistributieve” systeem dat hij definieert als “het toekennen van privileges aan een privé-élite, en als inefficiënt, immoreel en corrupt bestempelt. De liberale visie die hij “de optie van de vrijheid” noemt is dan de ware oplossing voor de armoede en de onderontwikkeling. In zijn besluit prijst hij het sociaal project van “El Otro Sendero” aan als een maatschappelijke omwenteling die de revolutie van de radicale ideologieën ruimschoots overtreft.”
Toch mogen we Vargas Llosa ideeën niet zomaar gelijkstellen met de visie van Hernando de Soto. Deze laatste behoorde in die tijd tot pragmatisch links (zijn boek is opgedragen aan zijn “linkse vrienden” wier idealen de Soto zegt te delen) en als we iets anticiperen op de feiten, zien we dat de Soto en Vargas Llosa in conflict komen, niet zozeer over hun ideeën maar over bepaalde politieke aanhangers van het Fredemo dat de presidentskandidaat Vargas Llosa steunt, daar verschillende onder hen evenzeer als “mercantilisten” konden bestempeld worden, behorend tot de profiterende economische elite van het land.
De volgende politieke daad zal de directe aanleiding vormen voor zijn kandidaatsstelling voor het presidentschap. Het is het massaal protest tegen de pogingen van de Apristische president Alan Garcia, in 1987, om alle financiële instellingen te nationaliseren. In zijn artikel in El Comercio, verklaart Vargas Llosa in het zog van de ideeën van de Soto dat “de inefficiëntie en de immoraliteit die de nationaliseringspolitiek kenmerken veroorzaakt worden door de slaafse afhankelijkheid van de politieke macht waarin een onderneming zich bevindt die naar de publieke sector wordt overgeheveld.” In zijn door radio en tv verspreide boodschap “En el torbellino de la historia” veroordeelt hij de maatregelen ook in naam van de vrijheid van meningsuiting, daar hierdoor de kranten, de radio- en tv-stations afhankelijk worden van de overheid voor de kredieten die zij nodig hebben om te kunnen overleven. Met uitzondering van de APRA en IU (Verenigd Links), steunden alle oppositiepartijen Vargas Llosa, wat uitmondde in de Movimiento Libertad die tot leven kwam tijdens de massale bijeenkomst in la Plaza San Martin in Lima. Hieruit ontstond iets later de Fredemo, de groep partijen die Vargas Llosa tot hun kandidaat verkozen voor de komende presidentsverkiezingen.
Daarop volgde dan de campagne zelf tijdens welke Vargas Llosa zich moest verplichten om te vergeten dat hij schrijver was. Maar in april 1990 dook ene Alberto Fujimori op uit het niets als nummer twee met een resultaat dat deed vermoeden dat de kansen van Vargas Llosa om de tweede ronde te winnen miniem waren. En zelfs als hij die zou winnen, zou hij over onvoldoende steun beschikken in het Parlement om zijn ambitieus regeerprogramma te kunnen verwezenlijken. Onder de druk van velen besloot hij om toch zijn campagne verder te zetten tot de nederlaag bij de tweede ronde in juni, die hij, volgens zijn zoon Alvaro opgelucht aanvaardde. Tussen de twee rondes in had hij immers een ontslagbrief geschreven waarin hij als oorzaak voor zijn mislukking zag “zijn aandrang om altijd transparant te blijven tijdens zijn campagne en de taal van de waarheid te spreken”. Dit is zeker het geval bij het thema van de “shocktherapie” die hij voorstelde om de hyperinflatie te breken (2OOO % op jaarbasis) die het beleid van Alan Garcia had nagelaten. Zijn tegenstrever had enkel een slogan aan te bieden “Trabajo, Tecnologia y Honradez” en een occulte financiering tijdens de tweede ronde en achteraf, als eerste beleidsdaad, het invoeren van de shocktherapie die hij Vargas Llosa gedurende de hele campagne had verweten. De transparantie was blijkbaar niet de sterke kant van zijn tegenstrever…
Na de campagne trok Vargas Llosa opnieuw de stofjas aan van de geëngageerde schrijver, en deed publieke verklaringen onder andere over de PRI (de perfecte dictatuur volgens hem) in Mexico en schreef wekelijks zijn “Piedra de toque”, zijn opinieteksten in El Pais. Over Peru zweeg hij gedurende twee jaren, iets wat hem heel veel moeite zal gekost hebben als hij zag hoe de sluwe Fujimori al zijn ideeën stal en zelfs verschillende van zijn eigen mensen voor zich wist te winnen. Tot op 5 april President Fujimori met zijn “autogolpe” het parlement ontbond en besloot om alleen nog met het leger en een executieve van getrouwen verder te regeren. De presidentiële staatsgreep werd door de oppositie veroordeeld en kreeg ook internationaal veel tegenkanting van verschillende Westerse en Zuid-Amerikaanse staten. Onder druk van de Organisatie van Amerikaanse staten(OAS) ontwierp Fujimori een nieuw soort parlement (de CCD) waarin hij de absolute meerderheid zou verwerven. Een groot deel van de bevolking zag een harde hand tegenover de steeds aan terrein winnende guerrilla van het Maoïstische Lichtend Pad en de Trotskistische MRTA wel zitten.
Het is op dit moment dat ik Mario Vargas Llosa kon interviewen in Berlijn, waar hij zich op uitnodiging van het “Wissenschaft Kollege” had teruggetrokken om zijn boek over zijn campagne “El Pez en el agua” te schrijven. Het eerste wat hij mij verklaarde is dat de enorme problemen van Peru niet door een nog erger kwaad konden opgelost worden, nl. een militaire dictatuur. “Zij kan slechts meer corruptie en meer geweld creëren. Zowel het juridisch apparaat als het leger zelf worden een instrument voor het regime dat de uitvoerende macht naar zich toe heeft getrokken”. Hij verwees hierbij naar een van de eerste beleidsdaden van Fujimori bij zijn aantreden, nl. het volledig wijzigen van de legertop, waarbij enkel getrouwen de sleutelposities innamen. Over de efficiëntie van deze staatsgreep in de strijd tegen het terrorisme, merkte hij op dat een dictatuur nooit efficiënt geweest en dat guerrilleros enkel succes geboekt hadden tegenover dictators, zoals Castro die won van Batista in Cuba, of nog de Sandinisten in het Nicaragua van Somoza, maar nooit van een democratie, daar die de wettelijkheid bezit, wat de actieve steun van de burgerbevolking oplevert.
Daarna ging het gesprek vooral over Vargas Llosa zelf die toegaf dat de politiek niet echt zijn roeping is, maar dat hij als geëngageerd schrijver zich verder zou uitspreken over sociale en politieke problemen, omdat dit volgens hem de plicht is van een schrijver uit een probleemland zoals Peru.
Over zijn blijvend revolutionair discours, ondanks de ideologische ontwikkeling waarover wij het hiervoor hadden, zei hij:
“Ik ben trouw gebleven aan de idealen van mijn jeugd en blijf ijveren voor een meer rechtvaardige en vrije samenleving. De idealen bleken zich niet te kunnen realiseren in de vorm waarvan wij dertig jaar geleden dachten dat zij dit zouden doen”. Onder andere de politiek van Margaret Thatcher die hij aan het werk zag tijdens zijn jarenlange verblijf in Londen, zou hem ervan overtuigd hebben dat alleen de vrije markt en het privé-initiatief snel tot vooruitgang kunnen voeren. Als reactie op een kritische opmerking van mijnentwege, laakte hij opnieuw het systeem van herverdeling door een corrupte staat die alleen maar enkele geprivilegieerden bevoordeelt: “het succes van een ondernemer in Peru is niet afhankelijk van zijn marktsituatie, maar van de privileges die de staat hem verleent. Hij moet zijn energie niet stoppen in de bevrediging van de behoeften van de verbruiker maar in het omkopen van ambtenaren en politici.” Hij brak eveneens een lans voor de ethische bewogenheid van mensen zoals Thatcher die volgens hem een moraal voorstaan die de antipode is van het parasitisme nl. dat elk individu zoveel mogelijk zelf zijn problemen moet kunnen oplossen. Een maatschappij die zo functioneert, is volgens hem, mits de nodige correcties voor de zwaksten, niet alleen efficiënter maar ook moreel gezonder.
Deze visie komt in deze tijd van crisis, ten gevolge precies van onethische vormen van liberalisme naïef over. Misschien moeten we iets verder peilen naar de motieven die Vargas Llosa bewogen hebben tot deze visie. In 1985 gaf hij een lezing in Amsterdam met als titel de “Cultuur van de Vrijheid” waarvan de tekst in essayvorm werd gepubliceerd. Wat leert ons dit essay?
Vooreerst enkele definities of niet-definities van de termen cultuur en vrijheid. Zo is volgens hem de aard van de cultuur niet onderworpen aan historische, autonome wetten of aan de onvermijdelijke ontwikkeling van de wetenschap. Een beslissende factor is de keuze die de mensen maken ofwel de machten die de maatschappij in de ene of andere richting kunnen sturen. In dit laatste geval zou de vrijheid een tegenpool kunnen zijn. Hij identificeert die eigenaardig genoeg als een soort van verslaving die pas laat in de geschiedenis zou zijn opgedoken. Zij duikt ook op in het creatieve proces als een spontaan opwellend element dat de bewuste intenties van de schrijver subtiel dwarsboomt en zo de totaliteit van de creatieve persoon herstelt. Hij verwijst hierbij naar het Oude Griekenland dat hij bestempelt als een onderdrukkende hiërarchische beschaving maar op het terrein van de artistieke schepping een totale tolerantie zou bedreven hebben. Het zou precies aan de ongelimiteerde vrijheid te danken zijn waarover de dichter, kunstenaar of denker toen beschikten en waarbij zij een brug legden tussen de zichtbare en onzichtbare wereld (zeg maar de mens en de goden) dat volgens hem de Griekse beschaving haar verdere ontwikkeling te danken heeft. Aan de triomf van de rede zou de triomf van de vrijheid vooraf zijn gegaan. Dit laatste begrip is volgens hem niet definieerbaar. Met één van zijn leermeesters Jean-François Revel koestert hij een gezond wantrouwen tegen diegenen die de vrijheid willen definiëren, daar achter elke definitie mogelijk de intentie ligt om haar af te schaffen. Het lijkt hem zinvoller om haar aanwezigheid en haar invloed in de geschiedenis op te sporen. Hij merkt op dat zowel voor de creatieve scheppingen als voor economische activiteiten de vrijheid diepgaande ontwikkelingen bewerkstelligt in het sociale leven. Hij beroept zich op een andere van zijn leermeesters, Fernand Braudel die de geschiedenis van de westerse wereld bestudeerde tussen de 15de en de 18de eeuw via productie en handel, en de verbazingwekkende veranderingen aantoonde die de opkomst van de vrije markt met zich meebracht. Het belangrijkste gevolg echter is volgens hem de opkomst van de mens als individu. Het einde van het kuddedier dat vervangen wordt door de “soevereine persoon”. Het individu als product van de vrijheid. Dit nieuwe begrip heeft de ideeën doen ontstaan van sociale rechtvaardigheid, de gelijkheidsutopieën, de rechten van de mens en de theorie en de praktijk van de democratie.
Die concrete vrijheid beschouwt Vargas Llosa als de motor van de materiële en sociale vooruitgang en als zij de onrechtvaardigheid en het politiek machtsmisbruik niet heeft doen verdwijnen, heeft zij toch een radicale vermindering ervan gerealiseerd en vooral het besef geschapen dat die moeten worden bestreden. Maar het vrijheidideaal van Vargas Llosa is niet echt naïef. Hij beseft dat zij ook ongelijkheid creëert, wat sommigen ertoe brengt om haar te willen afschaffen. Maar constateert hij, als zij door linkse of rechtse dictaturen wordt vervangen gaat de zaak van de gerechtigheid geen steek vooruit.
Een ander euvel van de vrijheid is volgens hem dat zij ook onze lage instincten stimuleert die kunnen leiden naar vernietiging en zelfvernietiging, mogelijk de prijs voor losgekomen inventieve krachten. Wat ik een pessimistisch freudiaans mensbeeld zou durven noemen. Hier komt de schrijver Vargas Llosa met een oplossing aandraven. De literatuur (creatieve fictie) zou volgens hem een manier zijn om de mens zonder risico’s tot kalmte te brengen. Hij pleit hier dus voor een catharsis-functie van de literatuur die de lezer een realiteit doet beleven waarin hij op heilzame wijze zijn lage instincten kan uitleven. Eigenlijk niets nieuws onder de zon sinds de Griekse tragedie en gezien het steeds kleiner wordende lezerspubliek, ondanks de massale mediabelangstelling voor bijvoorbeeld de Nobelprijs voor Literatuur die hem vorig jaar werd gegeven, een statement waarvan de draagwijdte beperkt overkomt.    
Hiermee wil ik echter niet denigrerend doen over een schrijver die ook in zijn geëngageerde literaire werken zich nooit heeft laten verleiden tot stramme propagandaliteratuur zoals bij de realistische sovjetromans bijvoorbeeld het geval is. Dit laatste geldt zeker voor wat ik misschien wel zijn grootste werk vindt, “Het Feest van de Bok” dat gaat over de laatste levensdagen van de Dominicaanse dictator Trujillo. Het middel bij uitstek dat de schrijver hierbij gebruikt is de manier waarop hij in de interne logica van zijn personages verdwijnt. Zoals Gustave Flaubert, een van zijn grote literaire voorbeelden ooit zei: “De schrijver moet in zijn boek aanwezig zijn als God in het universum, op alle plaatsen zonder ergens ooit zichtbaar te zijn. Het boek gaat, in overeenstemming met zijn catharsistheorie, over het kwaad in de mens, over zijn demonen. Daarbij komen zowel historische als fictieve personages, echte als verzonnen gebeurtenissen aan te pas die de dictatuur en de verloedering die haar vergezelt aan het licht brengen. De auteur neemt de draad weer op van “Gesprek in de kathedraal”, dat andere meesterwerk van 1969, dat de encanaillering en de veralgemeende mediocriteit onthult die de dictatuur van Odria (1948-1956) bij de modale Peruaan teweegbracht. Vargas Llosa werkte daarbij met een virtuoze puzzel van standpunten en dialogen. Tweeëndertig jaar later is die virtuositeit een perfect geoliede literaire machinerie geworden. Trujillo wordt ten tonele gevoerd als een mens zoals iedereen die door de absolute macht die hij verkreeg een monster werd. Als de samenleving de mens niet in zijn libidineuze impulsen afremt, leidt dit volgens de auteur tot gewelddadige vormen van seks of seksuele vormen van geweld. Op macroniveau pleit Vargas Llosa voor de democratie, voor hem de enige regeringsvorm die door zijn evenwicht van belangen en machten, bepaalde monsterachtige vormen van machtswellust kan beletten. Op het ogenblik dat hij dit boek uitgaf (2000) was Fujimori bezig om op frauduleuze manier zijn derde herverkiezing in de wacht te slepen. Vandaar de vraag die men toen stelde of met de “chivo” (de bok) ook niet “el chino” werd bedoeld. Vargas Llosa antwoordde toen dat het autoritaire en corrupte regime van Fujimori een subtielere vorm was van dictatuur dan die van Trujillo, omdat zij de schijn van wettelijkheid ophield door democratische instellingen in een gemanipuleerde vorm in stand te houden.
Dit brengt ons terug bij de strijdbare Vargas Llosa. Die al in zijn autobiografische “Vis in het water” in 1992 schreef dat de echte politieke nederlaag die hij tegen Alberto Fujimori heeft geleden, niet de verkiezingsnederlaag was, maar het feit dat zijn ideeën (over de sanering van de publieke financiën, het stoppen van de hyperinflatie, de opening naar de wereldmarkt en het ontwikkelen van het volkskapitalisme), geperverteerd werden in dienst van een dictatuur, waar uiteindelijk alleen een corrupte groep rond Fujimori en zijn occulte leider van de veiligheidsdienst Vladimiro Montesinos, beter van werden. Vargas Llosa merkte hierbij op dat er een oneindig verschil ligt tussen een liberale en een conservatieve politiek en zeker tussen een democratie en een dictatuur.
Eind 2000 kwam Fujimori ten val door het uitbrengen van een video waarin te zien was hoe zijn kompaan Montesinos een congreslid geld toestopte om van kamp te veranderen. Een onverkwikkelijke geschiedenis die na veel peripetieën uitmondde in de veroordeling en de gevangenisstraf van zowel Fujimori als Montesinos. Of is het Fujimori regime dan toch niet helemaal gevallen? Dit jaar is de politiek geëngageerde Vargas Llosa opnieuw in actie getreden om de huidige president van Peru Ollanta Humala te steunen tegen zijn voornaamste tegenstrever, niemand minder dan Keiko Fujimori, de dochter van. In een recente “Piedra de toque” spreekt Vargas Llosa van een “nederlaag van het fascisme”. Dit ondanks het feit dat Humala van linkse signatuur is en hij en vooral zijn familie geen onbesproken verleden hebben. Zijn argument is dat de overwinning van Humala Peru gered heeft van een nieuwe dictatuur die onder de mom van een verkiezingsmeerderheid het regime van 1990-2000 zou vrijgepleit hebben van de wandaden die toen werden begaan en zo wat Vargas Llosa het “fascisme” noemt door middel van een wettelijke procedure opnieuw in Peru te vestigen. Een regime –en dat klopt – dat het leger, de rechtelijke macht en het parlement naar zijn hand zette en de pers opkocht en onder de mom van de strijd tegen het Lichtend Pad een ondergrondse terreur organiseerde. Dit alles met als doel zich door corrupte daden te verrijken, door de controle over de drugsproductie en de illegale wapenhandel en het innen van steekpenningen bij iedere belangrijke economische onderneming in Peru.
Vargas Llosa betreurt wel de steun van een belangrijk deel van de A-sector (de geprivilegieerden van altijd) aan Keiko Fujimori alsook de houding van kardinaal Cipriani (Opus Dei man en goede vriend van de huidige paus) die tijdens de zondagsmis een pamflet liet aflezen waarin hij Vargas Llosa verweet de gedwongen sterilisaties onder Fujimori te hebben aangeklaagd (voor een kerkvader die anderzijds selectief legale abortus en euthanasie bestrijdt, werkelijk het toppunt!). Het voorbehoud dat Vargas Llosa heeft tegenover Ollanta Humala is dat hij de economische vrijheid moet in stand houden samen met de politieke vrijheid. Zijn programma van een betere sociale integratie van de arme bevolking is daar volgens hem niet mee in contradictie. Vargas Llosa spreekt hier over een links beleid dat zowel democratisch als liberaal zou zijn en dat op die grond zijn volledige voorkeur zou wegdragen. De droom van liberaal links dus. Wellicht een oude wensdroom van onze Sartrillo die op harmonische wijze zijn idealen van vroeger en nu zou verzoenen.
-------------------------------------------------------------------------------------------------
Geciteerde werken:
Hernando de Soto, El Otro Sendero, El Barranco, Lima, 1986
Mario Vargas Llosa, Contra viento y marea I, Seix Barral, Barcelona, 1983
Mario Vargas Llosa, Contra viento y marea II, Seix Barral, Barcelona, 1986
Mario Vargas Llosa, Contra viento y marea III, Peisa, Lima, 1990
Mario Vargas Llosa, The Culture of Freedom, Meulenhoff,  Amsterdam, 1985
Mario Vargas LLosa, El Pez en el agua, Seix Barral, Barcelona, 1993
Francis Cromphout, "El discurso del gran cambio. Los textos políticos de Mario Vargas Llosa", in "Aleph", n°7, noviembre 1992, pp. 14-28
Francis Cromphout, De plicht van de schrijver, in Knack, nr.28, 15 juli 1992, blz. 40-43.
Francis Cromphout, De bok en zijn schapen, in Knack, nr.38, 20 september 2000, blz. 103-104.

Geen opmerkingen: