Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

17 oktober 2011

Archief: 7de brief aan Jan Van Herreweghe


Harelbeke, 2 augustus 2000.


Jan,


Na een dagboekbrief nu een “lezersbrief” of beschouw ik je laatste brief als de voordruk van een bijlage van De Eigenzinnige Lezer: ik weet dat je een maniak bent van de vorm, een laborant van de pen, jij laboreert met het woord, je zoekt koortsachtig naar een eenheid tussen inhoud en vorm, je verdient een pluim en daarom mag ik jou namens de minister van Cultuur De Literaire Penneveer uitreiken. Zoals de minister het zo mooi zegt: “’t Is beter een pluimken in de hand dan een vogelken dat vliegt.” Alle vogeltjes op een lijntje: chapeau; ootmoedig beken ik dat ik mij soms laat meeslepen door het verhaal, de gedachte, het gevoel, de anekdote, de geschiedenis en daardoor wek ik de indruk de vorm uit het oog te verliezen. Toch denk ik dat vorm en inhoud elkaar zoeken en dat de auteur die het achteraf opmerkt een beetje bijstuurt. Jouw brief leek mij soms pure waaghalzerij, een soort van provocatie aan mijn adres: “En nu jij, (gepensioneerde) parasiet, bacillendrager, woekerplant, maretak, kom op!” Maar ik laat mij niet op de kast jagen, ik blijf er rustig bij, onheilspellend kalm, ziehier mijn repliek. 

Ik heb echt genoten van onze wereldreis, vermoeiend maar boeiend, jij was een goede gids, onderhoudend, vol (zwarte) humor, met oog voor mensen en dingen, voor overlevenden en doden, voor moderne architectuur en oude landhuizen. Toch vielen er mij een paar ervaringen tegen, zoals de ontmoeting met Herman Brusselmans. Spijtig. “Jouw vrienden zijn mijn vrienden,” hoor je al eens zeggen. Dit gaat niet altijd op, ook hier niet: het typetje dat Brusselmans neerzet in interviews stoort mij mateloos. Bovendien: een roman (proberen te) schrijven die niet beantwoordt aan de eisen aan het genre gesteld en toch erin slagen om een literair mooi boek te schrijven, daarvoor moet je van zeer goeden huize zijn. Een antiroman die toch de kwalitatieve eigenschappen heeft van een  roman omdat de schrijver het onmogelijke waar heeft gemaakt? Vergeef mij de liefde, maar Brusselmans kan dat (nog) niet. Ik vrees dat hij een meester is in camouflage, hij is een maquisard, en daarom bewonder ik Brusselmanneke. Hij zegt soms rake dingen, maar de wijze waarop keur ik af en ik ben zo mild omdat het jouw vriendje is!   

Neen, Jan, dat koketteren met boeken is nergens goed voor. J. Greshoff heeft gelijk. Een antilevensfilosofie ontwikkelen is echter koketteren met het syndroom van Contraire  (auteur van het werk In Contrarium disputare) en ook dat is nergens goed voor. Oblomov die weigert zijn bed te verlaten (Ivan Gontsjarov), Chaves die weigert te spreken (Eduardo Mallea) en Salinger (Joyce Maynard) die zich uit de (literaire) wereld terugtrekt: dit is mij ook overkomen, maar ik kies voor Salinger’s way of life: teruggetrokken in La Vallade in de Creuse zal ik mijn contact met de buitenwereld beperken tot het verleiden van jonge merries.

Ik wil niet sentimenteel doen, maar sedert we elkaar brieven schrijven heb ik hetzelfde gevoel als twee mensen die vaak bij elkaar op bezoek komen, de frequentie van onze briefwisseling wordt groter, de hartslag bij het lezen wordt onregelmatig, het verlangen naar een nieuwe brief wordt heviger; nu nog de lezer nauw betrekken bij deze gevoelens en het brievenboek heeft aan een van de vele criteria voldaan. Eén van de vele? Een brievenboek moet in de eerste plaats een meerwaarde bieden in de vorm van de vinnigheid van de repliek, of door de soms opvallende, dan weer onderdrukte gevoelens van sympathie, bewondering, appreciatie, onbehagen, onbegrip, ergernis, belerendheid, dominantie, betutteling. Indien die gevoelens bovendien in een literaire taal worden verwoord, dan is de kans reëel dat we de lezer kunnen bekoren. Schrijven is verleiden, schrijven is overtuigen, is zachtjes aandringen, is overleven.    
Schrijven is praten op papier zonder de lezer in de ogen te moeten kijken. Schrijven is bij mij vaak het doorbellen van mijn kleine waarheid. Je weet dat ik veel belang hecht aan “tekens”. Inscripties in steen b.v. Een restant van mijn puberale K.S.A.-jaren? Op een wandeling in Sous-la-Faye, een site die Marcel Warlop opkocht om te restaureren, vond ik in een spleet van een oude, vervallen schuur een foldertje. Overgevoelig voor het Mysterie trok ik het papiertje uit de “barst” en las: “Vous aussi, vous avez droit au Bonheur”. A là bonheur, dacht ik. Het verfomfaaide brochuurtje had een verkleurd kaftje waarop mensen en dingen stonden afgebeeld die mij deden denken aan de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog, de beginjaren ’50. Ik was toen tien.
Ik had geen tijd om het aandachtig te lezen, maar een vluchtige blik op het foldertje wekte mijn nieuwsgierigheid op, of moet ik toegeven: het maakte in mij de mystieke beestjes wakker. Ik zegde niets aan Marcel en voor één keer ook niets aan Ginette: ze leek zo op te gaan in het mooie, ongerepte landschap dat ik haar niet wilde storen. ’s Avonds in onze chalet in Confolent nam ik het boekje achteloos in mijn hand en las enkele titeltjes, zoals L’Inde mystérieuse, Berceau de la Haute Science, Les Grands Pamirs.
Kort daarvoor hadden wij, met Marcel, een bezoek gebracht aan het domein van een “professeur” uit Parijs die geschiedenis doceert aan het Lycée de Guéret en die zich blijkbaar mateloos interesseert aan de Zon en aan Stonehenge. In zijn tuin heeft hij Stonehenge gereconstrueerd, met nog andere “toestanden” die mij aan druïden doen denken.
Stonehenge I en II hebben mij tot op de dag van vandaag hun geheim niet prijsgegeven. De Parisien bleek niet thuis te zijn. Voor de bouw ervan was kennis van de sterrenkunde vereist. Observeren van zon en maan zou het doel zijn geweest. Stonehenge zou hebben gediend voor de godsdienstige verering van de zon door de druïden. Die druïden kwamen echter pas veel later naar Engeland. Zeker is dat de mensen van toen, in de Bronstijd, over aanzienlijke technische vaardigheden beschikten. Die enorme stenen zijn over grote afstanden (honderden kilometers!) vanuit West-Wales en de Marlborough Downs naar Stonehenge gebracht. De professor zal het vlotter hebben geklaard. Of niet? We zoeken zeker de man eens op.
Ik denk er plotseling aan: toen wij wegreden kwam hij toch zijn huis uit, de kennismaking was kort, hij had niet veel tijd, hij moest de examenkopijen van de “bac” nog verbeteren, maar de afspraak was gemaakt: ”Vous êtes toujours le bienvenu”.

Twee weken na mijn thuiskomst heb ik het brochuurtje gelezen.
“In Indië staat de wieg van Kennis en Wetenschap: die kennis waarover slechts de Wijzen, de Vrije en Verlichte Geesten, de Ingewijden beschikken. Zij zijn bang dat de regenten die niet of nog onvoldoende zijn ingewijd de mensen zullen misleiden, hen afwenden van de Ultieme Bestemming. Uit deze vrees schermen de Meesters zich af van de buitenwereld om de Grote Geheimen te bewaren en de wereld te regeren vanuit hun beslotenheid.”
In de bijdrage “Duistere machten” in mijn boek Ik zou liegen als ik het anders zei probeer ik die stelling te verklaren. Jan, over dé waarheid kan niet worden gediscussieerd, maar wat is die waarheid, wie bezit die? Hebben de sterren invloed op ons reilen en zeilen? Spreken de sterren boekdelen als je hun taal begrijpt? Is de ster die het dichtst bij ons is, met name de Zon, niet de aangeefster van warmte, van licht: twee voorwaarden sine qua non om te (over)leven? Zorgt de Zon ook niet voor onze “moraal”? Wij glimlachen als we de zon zien dagen in het Oosten, we zijn meewarig als we haar zien zakken in de zee, zelfs de gevangene zingt als hij de zon ziet (klimmen in zijn kooi). De zon, de sterren, de maan hebben een ingrijpende invloed op ons fysieke en mentale leven. Denk aan de Maan, aan de zeevaarders, aan de ballonvaarders die wachten op de volle Maan, aan de landbouwers en hun teelten.
En Jan, weet je wat dit geheimzinnige document mij opdraagt: “Verzaak aan alles, aan uw geld, uw bezit, uw werktuigen, uw familie en reis naar Uzbekistan tot aan de Grote Pamirs!”
Vannacht heb ik gedroomd. Ik reisde af naar Uzbekistan en ontmoette daar de dochter van de Grote Ingewijde.
Op een morgen hoorde ik de gil van een jonge vrouw niet ver van mijn tent, ik liep naar buiten en zag het meisje in paniek: zij was de kleine bloem die zij op haar witte “châle” droeg kwijt. Ze had die van haar vader gekregen en mocht ze niet verliezen: die bloem was immers de zin van haar leven! Zij was zwaar aangeslagen, molenwiekte met haar armen in de lucht en zakte ineen. Niemand durfde ze aan te raken. Ik droeg ze naar mijn tent en probeerde haar te reanimeren, ze opende haar ogen, maar ze keek niet eens; haar lichaam rilde van de koorts. In haar ijlen kwam zij altijd terug op de wonderbaarlijke bloem die haar geluk zou brengen. Zij had ze gekregen op haar initiatie.
Myrhah - dat was de naam van het meisje - leefde als onder hypnose en citeerde tussen slapen en waken, tussen droom en daad, alle sacramentele zinnen die bij rituele handoplegging en inwijdingen worden gebruikt. Zo werd ik deelachtig aan vele Geheimen.
Van bij het ochtendgloren ging ik op zoek naar die wonderlijke kleine bloem die Myrhah was verloren. Na enkele uren vond ik de bloem op de plaats waar het jonge meisje was uitgegleden, dicht bij het voetpad waarlangs zij was gekomen. Toen ik haar de bloem teruggaf, bedankte ze mij overvloedig, met woorden die ik nooit zal vergeten, die ik aan niemand kan zeggen. Je zwijgt over de woorden die iemand jou in trance heeft toevertrouwd. Jan, mijn goede vriend, ook aan jou niet: ik heb het Myrhah beloofd! Eén geheim mocht ik prijsgeven aan hem die ik het waard achtte: “Het geluk is dààr, in handbereik, je moet zot zijn om Het uit je hand te laten glijden!”

Voor mij zijn de vondst van het document en de droom duidelijke tekens dat ik het geluk moet volgen tot in de Creuse, op die eigenste plek in Confolent zal ik “leven en sterven”.
      
Ik heb zelf het startschot gegeven voor mijn tweede roman: een vervolg op Eindterm: Peter Deforge woont in La Vallade in L’Ecurie en is associé-éleveur geworden van Marc Van Beselaere. Hij leert Amélie Laforêt kennen, een veel jongere vrouw die na verloop van tijd bij hem komt inwonen: een nieuwe romance begint en zal ook nu weer dramatisch eindigen. Om een tweede roman te beginnen vooraleer je weet of je debuutroman zal worden uitgegeven, daarvoor heb je lef nodig, is het niet? Maar ik blaak van zelfvertrouwen. Je kent mij echter: straks sterf ik van knagende twijfel. Zeker is dat ik niet lang zal zoeken naar een uitgever voor Eindterm, ik heb met Jean Bouckaert van De Gelaarsde Kat de beste contacten, wij zijn boezemvrienden geworden, ook in real life, samen vinden wij wel een oplossing die beiden enige voldoening schenkt.
Mijn avontuur beperkt zich tot recensiewerk en tot het op punt stellen van mijn eerstvolgende publicaties. Op zo’n momenten probeer ik mij toch lezende te houden met “lichte literatuur”, terwijl ik luister naar light music. Voor mij ligt Albert. Koning na Boudewijn van Luc Neuckermans en Pol van den Driessche. De auteurs hebben geprobeerd een impressionistisch portret te schetsen van Albert, die onverwacht, staatshoofd werd van het nieuwe België. Het is geen wetenschappelijk werkje of een geautoriseerde hagiografie of een smeuïg romannetje geworden. Ik noem het een verhaal door journalisten verteld.  Wat gebeurde er allemaal in de nacht van die 31ste juli 1993 toen bekend raakte dat Boudewijn was overleden? (Dehaene was in Brugge om een wedstrijd van Club tegen Barcelona bij te wonen.) Hoe werd zijn opvolger aangewezen? (Albert of zijn zoon Filip? Boudewijn had het aan Albert gevraagd.) Wie is Albert II eigenlijk? Wat drijft hem? Hoe kijkt hij aan tegen zijn voorgangers? Tegen zijn aan de kant geschoven vader? (Over Leopold en Liliane heb ik een en ander gelezen op de trein van Brussel naar Kortrijk, in eerste klasse, de betere plaats voor een royalist.) Wat denkt hij van het nieuwe België? Hoe gaat hij om met de politici? Hoe ziet hij de functie van een koning in de 21ste eeuw?
Het boekje leest vlot en lijkt mij een objectief relaas te zijn van de gebeurtenissen. Geen enkele keer heb je de indruk dat ze jou in een of andere richting drijven of je  willen betuttelen, bekeren, of op stang jagen. Ik las tot bladzijde 66, tot aan Het nummer van de CVP. Een ondertitel die mij goed doet: met de CVP kun je alle kanten uit: de  CVP op haar nummer gezet, de CVP: volksziekte nummer één, bij de CVP is ieder mens maar een nummer, de salto mortale van de CVP, enz. De gemeenteraadsverkiezingen naderen. Ik lig er niet (meer) van wakker. Behalve enkele persoonlijke wensen - zoals het vel van de oude krokodillen tegen een zacht prijsje te koop aanbieden en met de winst een tweede paard kopen (grapje?) - ben ik niet langer betrokken partij: ik kies geen partij, ik kies partij voor. Voor de jonge Turken, de Sturm-und-Drang-gekken (dranghekken), de Blinde Vinken, de Conquistadores, in één woord: zij die staan te trappelen van ongeduld, de Jonge Paarden, de Vurige Hengsten, de Bloedhete Merries, de Jeugd!

Jan, jouw brief heeft mij verrast: ik bespeurde enige blijdschap en dat is niet zo evident, normaal ben je een beetje ontevreden, een beetje geërgerd, een beetje klagend, een beetje zwartkijkend, maar nu lijk je mij een tevreden man. Opgelet, ik neem je zoals je bent en je bent een joviale gast, een enthousiasteling op de korte afstand, de vlug ontvlamde, de snel uitdovende, een bezieler en een ontzielde, een verhitte en een uitgebluste, een rechtvaardige rechter die soms te ijverig naar onrecht zoekt, een onrechtsnuiver, soms het absolute einde nabij en de dag daarop een expert in het relativeren van dienstbrieven; och, je bent zo boeiend dat ik loeiend van enthousiasme je brieven lees, je sporen volg, op je uitnodigingen inga, je de hemel in prijs voor die hechte vriendschap tussen ons. Merci, Jan. Ik ben blij als jij blij bent. Of is het alweer over? Ben je nu op dit eigenste ogenblik blij of triest? Ik hoop het eerste!   

 


Thierry

Geen opmerkingen: