Harelbeke, 2 augustus 2000.
Jan,
Na een
dagboekbrief nu een “lezersbrief” of beschouw ik je laatste brief als de
voordruk van een bijlage van De
Eigenzinnige Lezer: ik weet dat je een maniak bent van de vorm, een
laborant van de pen, jij laboreert met het woord, je zoekt koortsachtig naar
een eenheid tussen inhoud en vorm, je verdient een pluim en daarom mag ik jou
namens de minister van Cultuur De
Literaire Penneveer uitreiken. Zoals de minister het zo mooi zegt: “’t Is
beter een pluimken in de hand dan een vogelken dat vliegt.” Alle vogeltjes op
een lijntje: chapeau; ootmoedig beken ik dat ik mij soms laat meeslepen door
het verhaal, de gedachte, het gevoel, de anekdote, de geschiedenis en daardoor
wek ik de indruk de vorm uit het oog te verliezen. Toch denk ik dat vorm en
inhoud elkaar zoeken en dat de auteur die het achteraf opmerkt een beetje
bijstuurt. Jouw brief leek mij soms pure waaghalzerij, een soort van provocatie
aan mijn adres: “En nu jij, (gepensioneerde) parasiet, bacillendrager,
woekerplant, maretak, kom op!” Maar ik laat mij niet op de kast jagen, ik blijf
er rustig bij, onheilspellend kalm, ziehier mijn repliek.
Ik heb
echt genoten van onze wereldreis, vermoeiend maar boeiend, jij was een goede
gids, onderhoudend, vol (zwarte) humor, met oog voor mensen en dingen, voor
overlevenden en doden, voor moderne architectuur en oude landhuizen. Toch
vielen er mij een paar ervaringen tegen, zoals de ontmoeting met Herman
Brusselmans. Spijtig. “Jouw vrienden zijn mijn vrienden,” hoor je al eens
zeggen. Dit gaat niet altijd op, ook hier niet: het typetje dat Brusselmans
neerzet in interviews stoort mij mateloos. Bovendien: een roman (proberen te)
schrijven die niet beantwoordt aan de eisen aan het genre gesteld en toch erin
slagen om een literair mooi boek te schrijven, daarvoor moet je van zeer goeden
huize zijn. Een antiroman die toch de kwalitatieve eigenschappen heeft van
een roman omdat de schrijver het onmogelijke
waar heeft gemaakt? Vergeef mij de liefde,
maar Brusselmans kan dat (nog) niet. Ik vrees dat hij een meester is in
camouflage, hij is een maquisard, en daarom bewonder ik Brusselmanneke. Hij
zegt soms rake dingen, maar de wijze waarop keur ik af en ik ben zo mild omdat
het jouw vriendje is!
Neen,
Jan, dat koketteren met boeken is nergens goed voor. J. Greshoff heeft gelijk.
Een antilevensfilosofie ontwikkelen is echter koketteren met het syndroom van
Contraire (auteur van het werk In Contrarium disputare) en ook dat is
nergens goed voor. Oblomov die
weigert zijn bed te verlaten (Ivan Gontsjarov), Chaves die weigert te spreken (Eduardo Mallea) en Salinger (Joyce Maynard) die zich uit de
(literaire) wereld terugtrekt: dit is mij ook overkomen, maar ik kies voor
Salinger’s way of life: teruggetrokken in La Vallade in de Creuse zal ik mijn contact met de
buitenwereld beperken tot het verleiden van jonge merries.
Ik wil
niet sentimenteel doen, maar sedert we elkaar brieven schrijven heb ik
hetzelfde gevoel als twee mensen die vaak bij elkaar op bezoek komen, de
frequentie van onze briefwisseling wordt groter, de hartslag bij het lezen
wordt onregelmatig, het verlangen naar een nieuwe brief wordt heviger; nu nog
de lezer nauw betrekken bij deze gevoelens en het brievenboek heeft aan een van
de vele criteria voldaan. Eén van de vele? Een brievenboek moet in de eerste
plaats een meerwaarde bieden in de vorm van de vinnigheid van de repliek, of
door de soms opvallende, dan weer onderdrukte gevoelens van sympathie,
bewondering, appreciatie, onbehagen, onbegrip, ergernis, belerendheid,
dominantie, betutteling. Indien die gevoelens bovendien in een literaire taal
worden verwoord, dan is de kans reëel dat we de lezer kunnen bekoren. Schrijven
is verleiden, schrijven is overtuigen, is zachtjes aandringen, is
overleven.
Schrijven
is praten op papier zonder de lezer in de ogen te moeten kijken. Schrijven is
bij mij vaak het doorbellen van mijn kleine waarheid. Je weet dat ik veel
belang hecht aan “tekens”. Inscripties in steen b.v. Een restant van mijn
puberale K.S.A.-jaren? Op een wandeling in Sous-la-Faye, een site die Marcel
Warlop opkocht om te restaureren, vond ik in een spleet van een oude, vervallen
schuur een foldertje. Overgevoelig voor het Mysterie trok ik het papiertje uit
de “barst” en las: “Vous aussi, vous avez droit au Bonheur”. A là bonheur,
dacht ik. Het verfomfaaide brochuurtje had een verkleurd kaftje waarop mensen
en dingen stonden afgebeeld die mij deden denken aan de jaren kort na de Tweede
Wereldoorlog, de beginjaren ’50. Ik was toen tien.
Ik had
geen tijd om het aandachtig te lezen, maar een vluchtige blik op het foldertje
wekte mijn nieuwsgierigheid op, of moet ik toegeven: het maakte in mij de
mystieke beestjes wakker. Ik zegde niets aan Marcel en voor één keer ook niets
aan Ginette: ze leek zo op te gaan in het mooie, ongerepte landschap dat ik
haar niet wilde storen. ’s Avonds in onze chalet in Confolent nam ik het boekje
achteloos in mijn hand en las enkele titeltjes, zoals L’Inde mystérieuse, Berceau
de la Haute Science ,
Les Grands Pamirs.
Kort
daarvoor hadden wij, met Marcel, een bezoek gebracht aan het domein van een
“professeur” uit Parijs die geschiedenis doceert aan het Lycée de Guéret en die
zich blijkbaar mateloos interesseert aan de Zon en aan Stonehenge. In zijn tuin
heeft hij Stonehenge gereconstrueerd, met nog andere “toestanden” die mij aan
druïden doen denken.
Stonehenge
I en II hebben mij tot op de dag van vandaag hun geheim niet prijsgegeven. De
Parisien bleek niet thuis te zijn. Voor de bouw ervan was kennis van de
sterrenkunde vereist. Observeren van zon en maan zou het doel zijn geweest.
Stonehenge zou hebben gediend voor de godsdienstige verering van de zon door de
druïden. Die druïden kwamen echter pas veel later naar Engeland. Zeker is dat
de mensen van toen, in de Bronstijd, over aanzienlijke technische vaardigheden
beschikten. Die enorme stenen zijn over grote afstanden (honderden kilometers!)
vanuit West-Wales en de Marlborough Downs naar Stonehenge gebracht. De
professor zal het vlotter hebben geklaard. Of niet? We zoeken zeker de man eens
op.
Ik denk
er plotseling aan: toen wij wegreden kwam hij toch zijn huis uit, de
kennismaking was kort, hij had niet veel tijd, hij moest de examenkopijen van
de “bac” nog verbeteren, maar de afspraak was gemaakt: ”Vous êtes toujours le
bienvenu”.
Twee
weken na mijn thuiskomst heb ik het brochuurtje gelezen.
“In
Indië staat de wieg van Kennis en Wetenschap: die kennis waarover slechts de
Wijzen, de Vrije en Verlichte Geesten, de Ingewijden beschikken. Zij zijn bang
dat de regenten die niet of nog onvoldoende zijn ingewijd de mensen zullen
misleiden, hen afwenden van de Ultieme Bestemming. Uit deze vrees schermen de
Meesters zich af van de buitenwereld om de Grote Geheimen te bewaren en de
wereld te regeren vanuit hun beslotenheid.”
In de
bijdrage “Duistere machten” in mijn boek Ik
zou liegen als ik het anders zei probeer ik die stelling te verklaren. Jan,
over dé waarheid kan niet worden gediscussieerd, maar wat is die waarheid, wie
bezit die? Hebben de sterren invloed op ons reilen en zeilen? Spreken de
sterren boekdelen als je hun taal begrijpt? Is de ster die het dichtst bij ons
is, met name de Zon, niet de aangeefster van warmte, van licht: twee
voorwaarden sine qua non om te (over)leven? Zorgt de Zon ook niet voor onze
“moraal”? Wij glimlachen als we de zon zien dagen in het Oosten, we zijn
meewarig als we haar zien zakken in de zee, zelfs de gevangene zingt als hij de
zon ziet (klimmen in zijn kooi). De zon, de sterren, de maan hebben een
ingrijpende invloed op ons fysieke en mentale leven. Denk aan de Maan, aan de
zeevaarders, aan de ballonvaarders die wachten op de volle Maan, aan de
landbouwers en hun teelten.
En Jan,
weet je wat dit geheimzinnige document mij opdraagt: “Verzaak aan alles, aan uw
geld, uw bezit, uw werktuigen, uw familie en reis naar Uzbekistan tot aan de
Grote Pamirs!”
Vannacht
heb ik gedroomd. Ik reisde af naar Uzbekistan en ontmoette daar de dochter van
de Grote Ingewijde.
Op een
morgen hoorde ik de gil van een jonge vrouw niet ver van mijn tent, ik liep
naar buiten en zag het meisje in paniek: zij was de kleine bloem die zij op
haar witte “châle” droeg kwijt. Ze had die van haar vader gekregen en mocht ze
niet verliezen: die bloem was immers de zin van haar leven! Zij was zwaar
aangeslagen, molenwiekte met haar armen in de lucht en zakte ineen. Niemand
durfde ze aan te raken. Ik droeg ze naar mijn tent en probeerde haar te
reanimeren, ze opende haar ogen, maar ze keek niet eens; haar lichaam rilde van
de koorts. In haar ijlen kwam zij altijd terug op de wonderbaarlijke bloem die
haar geluk zou brengen. Zij had ze gekregen op haar initiatie.
Myrhah - dat was de naam van het meisje - leefde als onder hypnose en citeerde tussen
slapen en waken, tussen droom en daad, alle sacramentele zinnen die bij rituele
handoplegging en inwijdingen worden gebruikt. Zo werd ik deelachtig aan vele
Geheimen.
Van bij
het ochtendgloren ging ik op zoek naar die wonderlijke kleine bloem die Myrhah
was verloren. Na enkele uren vond ik de bloem op de plaats waar het jonge
meisje was uitgegleden, dicht bij het voetpad waarlangs zij was gekomen. Toen
ik haar de bloem teruggaf, bedankte ze mij overvloedig, met woorden die ik
nooit zal vergeten, die ik aan niemand kan zeggen. Je zwijgt over de woorden
die iemand jou in trance heeft toevertrouwd. Jan, mijn goede vriend, ook aan
jou niet: ik heb het Myrhah beloofd! Eén geheim mocht ik prijsgeven aan hem die
ik het waard achtte: “Het geluk is dààr, in handbereik, je moet zot zijn om Het
uit je hand te laten glijden!”
Voor mij
zijn de vondst van het document en de droom duidelijke tekens dat ik het geluk
moet volgen tot in de Creuse, op die eigenste plek in Confolent zal ik “leven
en sterven”.
Ik heb
zelf het startschot gegeven voor mijn tweede roman: een vervolg op Eindterm: Peter Deforge woont in La Vallade in L’Ecurie en is associé-éleveur geworden
van Marc Van Beselaere. Hij leert Amélie Laforêt kennen, een veel jongere vrouw
die na verloop van tijd bij hem komt inwonen: een nieuwe romance begint en zal
ook nu weer dramatisch eindigen. Om een tweede roman te beginnen vooraleer je
weet of je debuutroman zal worden uitgegeven, daarvoor heb je lef nodig, is het
niet? Maar ik blaak van zelfvertrouwen. Je kent mij echter: straks sterf ik van
knagende twijfel. Zeker is dat ik niet lang zal zoeken naar een uitgever voor Eindterm, ik heb met Jean Bouckaert van De Gelaarsde Kat de beste contacten, wij
zijn boezemvrienden geworden, ook in real life, samen vinden wij wel een
oplossing die beiden enige voldoening schenkt.
Mijn
avontuur beperkt zich tot recensiewerk en tot het op punt stellen van mijn
eerstvolgende publicaties. Op zo’n momenten probeer ik mij toch lezende te
houden met “lichte literatuur”, terwijl ik luister naar light music. Voor mij
ligt Albert. Koning na Boudewijn van
Luc Neuckermans en Pol van den Driessche. De auteurs hebben geprobeerd een
impressionistisch portret te schetsen van Albert, die onverwacht, staatshoofd
werd van het nieuwe België. Het is geen wetenschappelijk werkje of een
geautoriseerde hagiografie of een smeuïg romannetje geworden. Ik noem het een
verhaal door journalisten verteld. Wat
gebeurde er allemaal in de nacht van die 31ste juli 1993 toen bekend
raakte dat Boudewijn was overleden? (Dehaene was in Brugge om een wedstrijd van
Club tegen Barcelona bij te wonen.) Hoe werd zijn opvolger aangewezen? (Albert
of zijn zoon Filip? Boudewijn had het aan Albert gevraagd.) Wie is Albert II
eigenlijk? Wat drijft hem? Hoe kijkt hij aan tegen zijn voorgangers? Tegen zijn
aan de kant geschoven vader? (Over Leopold en Liliane heb ik een en ander
gelezen op de trein van Brussel naar Kortrijk, in eerste klasse, de betere
plaats voor een royalist.) Wat denkt hij van het nieuwe België? Hoe gaat hij om
met de politici? Hoe ziet hij de functie van een koning in de 21ste
eeuw?
Het
boekje leest vlot en lijkt mij een objectief relaas te zijn van de
gebeurtenissen. Geen enkele keer heb je de indruk dat ze jou in een of andere
richting drijven of je willen
betuttelen, bekeren, of op stang jagen. Ik las tot bladzijde 66, tot aan Het nummer van de CVP. Een ondertitel
die mij goed doet: met de CVP kun je alle kanten uit: de CVP op haar nummer gezet,
de CVP: volksziekte nummer één, bij de CVP is ieder mens maar een nummer,
de salto mortale van de CVP, enz. De
gemeenteraadsverkiezingen naderen. Ik lig er niet (meer) van wakker. Behalve
enkele persoonlijke wensen - zoals het vel van de oude krokodillen tegen een
zacht prijsje te koop aanbieden en met de winst een tweede paard kopen
(grapje?) - ben ik niet langer betrokken partij: ik kies geen partij, ik kies
partij voor. Voor de jonge Turken, de Sturm-und-Drang-gekken (dranghekken), de
Blinde Vinken, de Conquistadores, in één woord: zij die staan te trappelen van
ongeduld, de Jonge Paarden, de Vurige Hengsten, de Bloedhete Merries, de Jeugd!
Jan,
jouw brief heeft mij verrast: ik bespeurde enige blijdschap en dat is niet zo
evident, normaal ben je een beetje ontevreden, een beetje geërgerd, een beetje
klagend, een beetje zwartkijkend, maar nu lijk je mij een tevreden man. Opgelet,
ik neem je zoals je bent en je bent een joviale gast, een enthousiasteling op
de korte afstand, de vlug ontvlamde, de snel uitdovende, een bezieler en een
ontzielde, een verhitte en een uitgebluste, een rechtvaardige rechter die soms
te ijverig naar onrecht zoekt, een onrechtsnuiver, soms het absolute einde
nabij en de dag daarop een expert in het relativeren van dienstbrieven; och, je
bent zo boeiend dat ik loeiend van enthousiasme je brieven lees, je sporen
volg, op je uitnodigingen inga, je de hemel in prijs voor die hechte
vriendschap tussen ons. Merci, Jan. Ik ben blij als jij blij bent. Of is het
alweer over? Ben je nu op dit eigenste ogenblik blij of triest? Ik hoop het
eerste!
Thierry
Geen opmerkingen:
Een reactie posten