Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

9 oktober 2011

Archief: 6de brief aan Jan Van Herreweghe



Harelbeke, 18 juli 2000.



Jan,


Jouw brief van de wanhoop heb ik met gemengde gevoelens gelezen en herlezen. Merci voor de lof: “eigen lof stinkt, vriendenlof hinkt, vreemde lof klinkt” (Altdeutscher Witz und Verstand, 1877, p. 151).

Jan, ik kan het dus weten als ik van iemand zeg dat hij enerzijds een ontdekkingsreiziger is, een bedevaarder, een aanbidder en anderzijds een ongelovige Thomas die alles wil zien en voelen en pas dan in extase zich onvoorwaardelijk overgeeft. Is het dan niet logisch dat hij zich soms bedrogen voelt? Razend enthousiast zijn ligt op de waardeschaal van de gevoelens juist naast grootste ontgoocheling. Ik ben daarentegen een irrealist die eerst gelooft en dan wil begrijpen!

“Ik had je zo graag geschreven…”: een prachtig literair aangevertje, maar ook dat gevoel heb ik in mijn vorig leven vaak ondergaan: ik zou zo graag maar ik heb nu geen tijd, ik zou zo graag, maar ik heb het o zo druk, mijn baas eist mij op, mijn vrouw roept, mijn kind schreit om aandacht… Zo gaat het leven voorbij, maar wat kun je eraan doen? En toch: een beetje egocentrisme is welkom, met af en toe een vloek waarin de gedachte brult van “dat ze naar de pomp lopen!”. Heerlijk dat gevoel van losgebrokene, uitgebrokene, ontsnapte. Ik wil een ontsnapte “gangster” zijn, goedaardig, maar ontsnapt.

Zo trok ik naar mijn vrienden, de Katharen, samen met mijn trouwe compagnon voor wie ik voor geen enkele draak uit de weg zou gaan, ook niet die van mijn kinderjaren, die met de zeven koppen. Zonder haar functioneer ik niet (meer), met haar durf ik rotsen beklimmen, ravijnen afdalen, met mijn wagen over wegen rijden waar iedere tegenligger je eensklaps (klaps: machtig woord!) confronteert met de dood. En Jan, ik overdrijf geenszins: in het land van de Katharen heb ik de dood voor ogen gezien toen wij door de Gorges de Galamus reden!
De Languedoc is het enige echte Zuid-Frankrijk. De Côte d’Azur en de Provence zijn in handen gevallen van de pseudo-artiesten en de nouveaux-riches. De Languedoc is woest gebleven en soms nauwelijks toegankelijk. Hier is het landschap zo ver het oog reikt onbebouwd en niet verpest. Het leven van alledag lokt weinig toeristen, enkel liefhebbers. Het strand daarentegen is een enorme trekpleister voor Belgen, Duitsers, Denen en Engelsen. Belgen die er komen zonnen, melanomen verzamelen als schelpen, bootje varen en ’s avonds met een kater zeeziek worden. Dat is niet voor ons: wij willen zien, voelen, tasten, ruiken, de geschiedenis herschrijven, mysteries interpreteren, onder de indruk komen van Romaanse kerkjes en abdijen.
De Languedoc is niet gemakkelijk te karakteriseren. Er is veel dat aan buurman de Provence doet denken. Vluchtelingen en opstandelingen zochten er hun toevlucht, Hugenoten en verzetsstrijders vonden  hier schuilplaatsen en uitvalbasissen. Toch licht de zon ieder hoekje uit. Vermiljoenrode rotsen, kurkdroge garrigue en wiegende wijngaarden liggen als een groene zee over de gloeiende heuvels.
Wij verbleven in Cucugnan. Het bergdorpje ligt op een flank van de Corbières, met hellingen waarop wijngaarden zijn aangelegd. De mensen spreken er langue d’Oc, een taaltje dat dichter bij het Latijn staat dan bij het Catalaans. Het woord “oc” is de tegenhanger van het Noord-Franse “oui” en betekent “ja”. De Noord-Franse langue d’Oïl zou de bovenhand halen.
De moderne literatuurgeschiedenis van de Languedoc begon in de 12de en 13de eeuw met de lyriek van de troubadours. In Cucugnan woonden wij in het Théatre Achille Mir de dorpsklucht Le Sermon du Curé de Cucugnan bij, over een pastoor die door zijn preek opnieuw zijn kerk deed vollopen en van zijn parochianen godvrezende en bezige mensen maakte. Hij had ze wijsgemaakt dat hij op zijn reis naar de hemel, het vagevuur en de hel alle Cucugnanen, zonder uitzondering,  in het hellevuur had aangetroffen. “Mais,” dit-il, “je veux vous sauver de l’abîme ou vous êtes tous en train de rouler tête première!” “Le Sermon du Curé” is een fragment uit Lettres de mon moulin van Alphonse Daudet (19de eeuw).
Cucugnan is niet veranderd door de literaire roem die Daudet het dorpje heeft bezorgd. De wijnstokken groeien als altijd op de hellingen. Ook de Leie loopt nog altijd door Harelbeke ondanks de literaire roem van André Velghe en Thierry Deleu.

Op een van onze excursies komen wij Guillaume Bélibaste tegen. De weerspannige zoon van een herenboer die zich inzet voor de religieuze doelen van de Katharen. Ook ons probeert hij te overtuigen. Katharen is Grieks voor "reinen", "zuiveren", "perfecti", "volmaakten", catharsis is de reiniging van het lichaam (purgatie) of van de ziel, de zuivering van de hartstochten. Bélibaste legt ons uit dat het materiële, incluis macht en bezit, het werk van de duivel is. De Katharen belijden een dualisme: enerzijds de materiële, aardse wereld, bestuurd door de duivel, de slechte wereld,  en anderzijds de spirituele wereld, de hemel, geleid door God, de goede wereld.
De kruistocht tegen de Katharen duurde 35 jaar (1209-1244). In het woeste bergmassief van de Corbières bleven de zgn. katharenburchten achter als stomme getuigen van de gebeurtenissen: belegering, uithongering, bloedbaden, brandstapels.
Met Bélibaste bezoeken wij een voormalig benedictijnenklooster in Lagrasse, de burcht van Villerouge-Termenès, 2 km buiten Cucugnan het Château de Quéribus, het Château d’Aguilar. Daar nemen wij afscheid van Bélibaste.  We rijden door de Gorges de Galamus, ongeveer 100 meter boven de Gorges drukt de smalle weg zich tegen de rotswand aan. Boven de uit stenen gehouwen weg torenen de naakte rotswanden omhoog. Ik waag het niet om af te dalen naar de ruisende Agly die zich zeven kilometer door de witte rotsen sleept.

Zoals je weet, kijk ik vooral uit naar Rennes-le-Château. In mijn boek Ik zou liegen als ik het anders zei wijd ik een bijdrage aan de mysteriën van Rennes-le-Château. Ik wil vooreerst mijn literatuur hierover confronteren met de omgeving, de inplanting van het domein, met sporen en tekens, met beelden, grafstenen en bovendien zoek ik abbé Bérenger Saunière op: waar heeft die man geleefd, hoe en met wie, wat heeft hij precies ontdekt, is hij zo rijk als sommigen beweren? Mijn reis is niet nutteloos geweest: ik heb mijn essay aangevuld en bijgesteld met nieuwe gegevens, met nieuwe vragen, met nieuwe antwoorden. Tijdens renovatiewerken aan zijn kerkje vond Bérenger Saunière in een oude Visigotische zuil die het altaar ondersteunde, enkele houten rollen waarin zich “geheime” perkamenten bevonden. Omdat Ik zou liegen als ik het anders zei een bestseller moet worden (op dwingend verzoek van mijn uitgever), wens ik hier niet dieper op in te gaan. Eén zaak wil ik toch kwijt: ook bij mij blijft de vraag: “Heeft Bérenger Saunière de schat van de Tempeliers gevonden of kwam hij te weten dat het graf van Jezus zich daar niet ver vandaan bevond?” Die laatste wetenschap zal hem zeker “een schat aan zwijggeld” hebben opgebracht!

Beste Jan, onze reis naar de Languedoc was een meevaller: mooi weer, een goed hotelletje met van op het terras zicht op de Corbières en de Château de Quéribus, een landschappelijk hoogtepunt, lekker eten, godendrank. Ik ben vier kilo bijgekomen. Nu nog drie: ik val snel af.

Ik weet dat het jou sterk zou verwonderen als ik niet zou eindigen met enkele beschouwingen over de Creuse, over Confolent, over l’Ecurie (het huisje waarin Peter Deforge in Eindterm zich terugtrekt na de dood van Sabine du Tertre), over Luca. We hebben genoten tot in onze kleine teen! Ik heb gezien hoe gelukkig Ginette was, blij, onbevangen, praatgraag, mooi, ik heb gemerkt dat zij van deze plek houdt, van de mensen, van het landschap, van Luca. Jan, we hebben het paard gewassen, afgespoten, ingewreven met shampoo, afgespoten, afgedroogd. Zie je het tafereeltje? Twee schrikachtige mensjes bij het grote paard dat eerst steigert en zich dan graag gewonnen geeft. Liefde op het eerste gezicht? “Liefde is huiver. En gulzigheid./Van mond en tanden, krauw en beet/en tederheid van vogelveren” schrijf ik in een gedicht. Welnu: Luca bijt zachtjes in Ginettes arm, zachtjes. Als dat geen liefdesverklaring is? Zegt men niet: ik zou je kunnen opeten (van liefde)?

Ik vind het spijtig dat Ginette aan de trap staat te roepen dat het eten klaar is, dat ik de vaat moet doen, dat… dat is het lot van elke schrijver, Jan, wind je niet op als Lieve je roept, maak je wel zorgen als zij niet meer roept! Want dan zit zij misschien in Collioure aan de Middellandse Zee, met een Kathaar aan haar voeten!


Thierry







Geen opmerkingen: