Harelbeke, 18 juli 2000.
Jan,
Jouw brief van de wanhoop
heb ik met gemengde gevoelens gelezen en herlezen. Merci voor de lof: “eigen
lof stinkt, vriendenlof hinkt, vreemde lof klinkt” (Altdeutscher Witz und Verstand, 1877, p. 151).
Jan, ik kan het dus weten
als ik van iemand zeg dat hij enerzijds een ontdekkingsreiziger is, een
bedevaarder, een aanbidder en anderzijds een ongelovige Thomas die alles wil
zien en voelen en pas dan in extase zich onvoorwaardelijk overgeeft. Is het dan
niet logisch dat hij zich soms bedrogen voelt? Razend enthousiast zijn ligt op
de waardeschaal van de gevoelens juist naast grootste ontgoocheling. Ik ben
daarentegen een irrealist die eerst gelooft en dan wil begrijpen!
“Ik had je zo graag
geschreven…”: een prachtig literair aangevertje, maar ook dat gevoel heb ik in
mijn vorig leven vaak ondergaan: ik zou zo graag maar ik heb nu geen tijd, ik
zou zo graag, maar ik heb het o zo druk, mijn baas eist mij op, mijn vrouw
roept, mijn kind schreit om aandacht… Zo gaat het leven voorbij, maar wat kun
je eraan doen? En toch: een beetje egocentrisme is welkom, met af en toe een
vloek waarin de gedachte brult van “dat ze naar de pomp lopen!”. Heerlijk dat
gevoel van losgebrokene, uitgebrokene, ontsnapte. Ik wil een ontsnapte
“gangster” zijn, goedaardig, maar ontsnapt.
Zo trok ik naar mijn
vrienden, de Katharen, samen met mijn trouwe compagnon voor wie ik voor geen
enkele draak uit de weg zou gaan, ook niet die van mijn kinderjaren, die met de
zeven koppen. Zonder haar functioneer ik niet (meer), met haar durf ik rotsen
beklimmen, ravijnen afdalen, met mijn wagen over wegen rijden waar iedere
tegenligger je eensklaps (klaps: machtig woord!) confronteert met de dood. En
Jan, ik overdrijf geenszins: in het land van de Katharen heb ik de dood voor
ogen gezien toen wij door de Gorges de Galamus reden!
De Languedoc is het enige
echte Zuid-Frankrijk. De Côte d’Azur en de Provence zijn in handen gevallen van
de pseudo-artiesten en de nouveaux-riches. De Languedoc is woest gebleven en
soms nauwelijks toegankelijk. Hier is het landschap zo ver het oog reikt
onbebouwd en niet verpest. Het leven van alledag lokt weinig toeristen, enkel
liefhebbers. Het strand daarentegen is een enorme trekpleister voor Belgen,
Duitsers, Denen en Engelsen. Belgen die er komen zonnen, melanomen verzamelen
als schelpen, bootje varen en ’s avonds met een kater zeeziek worden. Dat is
niet voor ons: wij willen zien, voelen, tasten, ruiken, de geschiedenis
herschrijven, mysteries interpreteren, onder de indruk komen van Romaanse
kerkjes en abdijen.
De Languedoc is niet gemakkelijk
te karakteriseren. Er is veel dat aan buurman de Provence doet denken.
Vluchtelingen en opstandelingen zochten er hun toevlucht, Hugenoten en
verzetsstrijders vonden hier
schuilplaatsen en uitvalbasissen. Toch licht de zon ieder hoekje uit. Vermiljoenrode
rotsen, kurkdroge garrigue en wiegende wijngaarden liggen als een groene zee
over de gloeiende heuvels.
Wij verbleven in
Cucugnan. Het bergdorpje ligt op een flank van de Corbières, met hellingen
waarop wijngaarden zijn aangelegd. De mensen spreken er langue d’Oc, een
taaltje dat dichter bij het Latijn staat dan bij het Catalaans. Het woord “oc”
is de tegenhanger van het Noord-Franse “oui” en betekent “ja”. De Noord-Franse
langue d’Oïl zou de bovenhand halen.
De moderne
literatuurgeschiedenis van de Languedoc begon in de 12de en 13de
eeuw met de lyriek van de troubadours. In Cucugnan woonden wij in het Théatre Achille Mir de dorpsklucht Le Sermon du Curé de Cucugnan bij, over
een pastoor die door zijn preek opnieuw zijn kerk deed vollopen en van zijn
parochianen godvrezende en bezige mensen maakte. Hij had ze wijsgemaakt dat hij
op zijn reis naar de hemel, het vagevuur en de hel alle Cucugnanen, zonder
uitzondering, in het hellevuur had
aangetroffen. “Mais,” dit-il, “je veux vous sauver de l’abîme ou vous êtes tous en
train de rouler tête première!” “Le Sermon du Curé” is een fragment uit Lettres de mon moulin van Alphonse
Daudet (19de eeuw).
Cucugnan is niet
veranderd door de literaire roem die Daudet het dorpje heeft bezorgd. De
wijnstokken groeien als altijd op de hellingen. Ook de Leie loopt nog altijd
door Harelbeke ondanks de literaire roem van André Velghe en Thierry Deleu.
Op een van onze excursies
komen wij Guillaume Bélibaste tegen. De weerspannige zoon van een herenboer die
zich inzet voor de religieuze doelen van de Katharen. Ook ons probeert hij te
overtuigen. Katharen is Grieks voor "reinen", "zuiveren",
"perfecti", "volmaakten", catharsis is de reiniging van het
lichaam (purgatie) of van de ziel, de zuivering van de hartstochten. Bélibaste
legt ons uit dat het materiële, incluis macht en bezit, het werk van de duivel
is. De Katharen belijden een dualisme: enerzijds de materiële, aardse wereld,
bestuurd door de duivel, de slechte wereld,
en anderzijds de spirituele wereld, de hemel, geleid door God, de goede
wereld.
De kruistocht tegen de
Katharen duurde 35 jaar (1209-1244). In het woeste bergmassief van de Corbières
bleven de zgn. katharenburchten achter als stomme getuigen van de
gebeurtenissen: belegering, uithongering, bloedbaden, brandstapels.
Met Bélibaste bezoeken
wij een voormalig benedictijnenklooster in Lagrasse, de burcht van
Villerouge-Termenès, 2 km
buiten Cucugnan het Château de Quéribus, het Château d’Aguilar. Daar nemen wij
afscheid van Bélibaste. We rijden door
de Gorges de Galamus, ongeveer 100 meter boven de Gorges drukt de smalle weg
zich tegen de rotswand aan. Boven de uit stenen gehouwen weg torenen de naakte
rotswanden omhoog. Ik waag het niet om af te dalen naar de ruisende Agly die
zich zeven kilometer door de witte rotsen sleept.
Zoals je weet, kijk ik
vooral uit naar Rennes-le-Château. In mijn boek Ik zou liegen als ik het anders zei wijd ik een bijdrage aan de
mysteriën van Rennes-le-Château. Ik wil vooreerst mijn literatuur hierover
confronteren met de omgeving, de inplanting van het domein, met sporen en
tekens, met beelden, grafstenen en bovendien zoek ik abbé Bérenger Saunière op:
waar heeft die man geleefd, hoe en met wie, wat heeft hij precies ontdekt, is
hij zo rijk als sommigen beweren? Mijn reis is niet nutteloos geweest: ik heb
mijn essay aangevuld en bijgesteld met nieuwe gegevens, met nieuwe vragen, met
nieuwe antwoorden. Tijdens renovatiewerken aan zijn kerkje vond Bérenger
Saunière in een oude Visigotische zuil die het altaar ondersteunde, enkele
houten rollen waarin zich “geheime” perkamenten bevonden. Omdat Ik zou liegen als ik het anders zei een
bestseller moet worden (op dwingend verzoek van mijn uitgever), wens ik hier
niet dieper op in te gaan. Eén zaak wil ik toch kwijt: ook bij mij blijft de
vraag: “Heeft Bérenger Saunière de schat van de Tempeliers gevonden of kwam hij
te weten dat het graf van Jezus zich daar niet ver vandaan bevond?” Die laatste
wetenschap zal hem zeker “een schat aan zwijggeld” hebben opgebracht!
Beste Jan, onze reis naar
de Languedoc was een meevaller: mooi weer, een goed hotelletje met van op het
terras zicht op de Corbières en de Château de Quéribus, een landschappelijk
hoogtepunt, lekker eten, godendrank. Ik ben vier kilo bijgekomen. Nu nog drie:
ik val snel af.
Ik weet dat het jou sterk
zou verwonderen als ik niet zou eindigen met enkele beschouwingen over de
Creuse, over Confolent, over l’Ecurie (het huisje waarin Peter Deforge in Eindterm zich terugtrekt na de dood van
Sabine du Tertre), over Luca. We hebben genoten tot in onze kleine teen! Ik heb
gezien hoe gelukkig Ginette was, blij, onbevangen, praatgraag, mooi, ik heb
gemerkt dat zij van deze plek houdt, van de mensen, van het landschap, van
Luca. Jan, we hebben het paard gewassen, afgespoten, ingewreven met shampoo,
afgespoten, afgedroogd. Zie je het tafereeltje? Twee schrikachtige mensjes bij
het grote paard dat eerst steigert en zich dan graag gewonnen geeft. Liefde op
het eerste gezicht? “Liefde is huiver. En gulzigheid./Van mond en tanden, krauw
en beet/en tederheid van vogelveren” schrijf ik in een gedicht. Welnu: Luca
bijt zachtjes in Ginettes arm, zachtjes. Als dat geen liefdesverklaring is?
Zegt men niet: ik zou je kunnen opeten (van liefde)?
Ik vind het spijtig dat
Ginette aan de trap staat te roepen dat het eten klaar is, dat ik de vaat moet
doen, dat… dat is het lot van elke schrijver, Jan, wind je niet op als Lieve je
roept, maak je wel zorgen als zij niet meer roept! Want dan zit zij misschien
in Collioure aan de Middellandse Zee, met een Kathaar aan haar voeten!
Thierry
Geen opmerkingen:
Een reactie posten