Harelbeke, 3 juni 2000.
Jan,
Ik
schrijf “Jan” en zeg ook hardop “Jan” en in mijn stem klinkt een mix van
tegenstrijdige gevoelens: opluchting, bewondering, verwarring, onzekerheid, …
“Jan”: ik spreek je naam uit als een vloek: “Wat heb je mij nu aangedaan?” Ik
lees wat hierboven staat en sluit de aanzet van de derde brief af.
Toen ik
afsloot, ben ik in gedachten teruggekeerd naar de psychiatrische instelling De Heilige Familie in Kortrijk. Daar
verblijft één van mijn hoofdpersonages uit De
Zaak Sabine Du Tertre. Ik twijfel of ik die titel aan mijn uitgever zal
voorstellen, ook De Executor zou een
goede (commerciële) titel zijn. “De Executor” gebruikt Sabine du Tertre om haar
moordenaar aan te duiden. Punt, andere regel.
Jan, je
bent een expert in dagboekliteratuur, maar verwacht nu niet van mij dat ik ook
“un livre-journal” zal aanleggen. (Sla geen acht op het mondje Frans dat ik
links en rechts uit mijn “porte-plume” schud: dit is mijn manier om van een
eeuwenoude frustratie af te geraken: voor Frans had ik vaak een herexamen.) Ook
in de roman met de twee titels strooi ik kwistig met Franse woorden en
uitdrukkingen. Opgelet, terecht hoor: mijn personages komen meestal uit de
Kortrijkse bourgeoisie en het Parc
Saint-Georges, een elite-tennisclub. Dus, ik houd geen dagboek bij en ik
ben nochtans de trotse bezitter van een mooi exemplaar, dat ik in 1979 van
Ginette cadeau kreeg.
“Schrijf
elke dag je mooie en minder mooie momenten op,” zei ze, “en je zult zien dat je
het allemaal beter aankunt.”
Ik kwam
toen uit een diepe depressie. Ik schreef geen woord.
Net
terug van Elsegem. Een prachtige groene omgeving, met een mooie kasteelhoeve,
een park in pocketformaat, een oergezellig terras, vriendelijke mensen, een
droom. Hier zouden we nog willen wonen, in een conciërgehuis bijvoorbeeld, met
voor de deur een weide met enkele paarden. “Is één paard nog niet genoeg?”
vraagt Ginette. Ze kent haar pappenheimer: nooit genoeg, nooit tevreden, altijd
meer, altijd iets anders, plannen maken, projecten uitdenken… Een lastige klant
om mee te leven, maar ze ziet mij graag, ik voel dat. En het is wederkerig,
Jan.
Op het
terrasje zit ik in een reisgids te lezen over de Languedoc, over de Katharen,
over “le canal du midi”, over geitenkaas en wijn, over Daudet en zijn Eed van de pastoor van Cucugnan, een
klucht die daar elke dag meerdere keren wordt opgevoerd in het Théâtre Achille-Mire, met aan de kassa
vrouwen van het dorp, werkverschaffend.
Ineens
komt een koppel breed lachend op ons af. Handjes schudden. Ginette noch ik weet
in de verste verte niet wie die vriendelijke mensen zijn. Vooral de man, rood
gezicht, blinkende huid, kalend, met een gouden brilletje op, houdt mij scherp
in de gaten. Hij wil iets zeggen, hij wil met ons praten. Maar waarover? Ik
blijf vriendelijk lachen. Wanneer wij aanstalten maken om op te stappen, zegt
hij: “Zou Gaby al in Port Baccares zijn aangekomen?” Met oorverdovend lawaai
(maar dat kunnen zij niet horen) valt mijn frank: het zijn vrienden van de
garagehouder bij wie Bart werkt.
Jij
leest je te pletter, Jan. Heb je dan geen last om die twee werelden uit elkaar
te houden: de reële en de literaire wereld, fictie en non-fictie, de mensen met
wie je leeft en de mensen over wie je leest? Is er nog tijd voor andere dingen?
Dit is een overbodige vraag: jij leest, schrijft, organiseert, leidt, strijdt,
knutselt, tuiniert, leest voor aan Siel, discussieert met je vrouw over de
dingen die ik daarjuist heb opgesomd. Wat een leven! Ik zou het niet kunnen, ik
heb het nooit gekund veel zaken tegelijk te doen. Nu ik op pensioen ben, is dit
veranderd: ik doe de vaat en houd de tuin in het oog; ik kuis de living en
verzorg de planten; ik plaats de vuilniszakken aan de straat en kijk in de
brievenbus; ik bundel een aantal teksten, terwijl ik een essay, een brievenboek
en een roman schrijf. Alstublieft!
Jan Van
Herreweghe: een boeiende verschijning, onvoorspelbaar, een vat vol
tegenstellingen, soms overnauwgezet, een verteller, een boekenverslinder, in
één woord: een vriend die ik met veel verwondering volg. Maar af en toe moet ik
een kleine correctie doen aan het beeld dat ik van jou maak: je bent niet
altijd wie ik dacht dat je was, je bent gecompliceerd: je zet je af tegen het
“gekozen” gezag, maar je hebt ontzag en respect voor een auteur, een beeldende
kunstenaar, een muzikant. Je valt dus blijkbaar niet op mensen “die worden
gekozen omdat ze zich verkiesbaar hebben gesteld”, maar wel op “créateurs et
créatrices”, die de wereld mee helpen vorm geven. En wie zijn dit anders dan de
kunstenaars? Zij sturen signalen uit, of stellen de juiste diagnose, of
innoveren onze samenleving. En hier, in deze afweging hebben we elkaar
gevonden.
Ik
lees, maar naast dit beperkt aantal boeken, grasduin ik liever in
tijdschriften, brochures, van welke soort dan ook. Altijd op zoek naar iets
bruikbaars. Ik weet het, die drang heeft mij “mismeesterd”, maar ik vraag
ootmoedig enig begrip: 30 jaar van mijn leven heb ik teksten en toespraken
geschreven, meestal voor politici, en bovendien hebben plaatselijke
potentaatjes vaak op mij een beroep gedaan om hun voorwoorden, artikels, en
andere geschriften te verbeteren (lees: te herschrijven). Maar ik deed het
graag en ik werd er ook voor betaald, zeker toen ik in 1987 parlementair
medewerker werd.
Onlangs
las ik De Baadster van Maria Barnas.
Zij debuteerde met de kleine roman Engelen
van ijs, een mooie combinatie van realiteit en bijna tastbare tederheid. De Baadster bevestigt haar talent. Em
wil op een nieuwe manier naar de dingen leren kijken. Ze vertrekt met Oscar
naar een zonnig eiland om uit te zoeken wat er van hun liefde overblijft.
Wanneer Oscar verdwijnt, weet Em niet of ze dat erg vindt. Ze wil de
werkelijkheid, of wat zich als zodanig voordoet, verleiden zich prijs te geven.
Het motto dat haar boek inleidt, luidt dan ook “Om de dingen uit hun koninklijk
zwijgen te lokken moet men list of geweld gebruiken” (een citaat uit Meneer Cogito van Zbigniew Herbert).
Barnas
heeft veel aandacht besteed aan de structuur van haar roman, aan het
“technische” verloop, bovendien zijn de titels die ze aan de vijf hoofdstukken
geeft, origineel, symbolisch en vooral functioneel naar inhoud en vorm:
“Insteken”, “Omslaan”, “Doorhalen”, “Af laten glijden”, “Afkanten”. De korte stukjes waarmee Barnas de
roman opbouwt, verlenen het boek een sereen evenwicht. Zij houdt de controle op
haar “verhaal” door de trage progressie. Met deze (geslaagde) manier van
structureren creëert zij voor zichzelf kansen om de spanning te behouden en ook
”technisch” uit de problemen te komen. Die korte stukjes zijn enerzijds een
krachtig middel om beslag te leggen op de lezer en anderzijds ook een trucje om
niet in ademnood te komen.
Ik kies
dit boek omdat ik getroffen ben door de structuur ervan. Ook voor De Zaak Sabine du Tertre of De Executor pas ik (momenteel) dezelfde
werkwijze toe. Bovendien komen in mijn roman personages voor die ik anders
benoem maar die eigenlijk dezelfde zijn. Op het einde zou ik die
“dubbelgangers” willen samenbrengen. Een half uurtje geleden werkte ik de 117de
bladzijde af.
Ik heb
eindelijk de site van Antoon de Clerck bezocht: schitterend (traag uitspreken:
schit-te-rend!), Raveel zal pisnijdig zijn en zijn eigen site willen aanpassen
(grapje). Complimenteer je broer van mij, met de hulp van Anna en jij heeft hij
prachtig werk geleverd. De twee “nieuwe visionairs” hebben hun stempel gedrukt
op de Vlaamse schilderkunst. Heb ik groot ongelijk als ik zeg dat zij het
Vlaams expressionisme hebben geïntegreerd in de nieuwe tijd (hun tijd)?
Nu ik
weet dat jij op weg bent naar de heuvels van Piëmonte, naar Finale Ligure, om er Cesare Pavese te ontmoeten, moet ik mij
dubbel plooien om met die brief verder te gaan. De lusten en de lasten op deze
wereld zijn toch ongelijk verdeeld, de ene krijgt altijd de wind mee, de andere
moet altijd tegen de wind in. Indien je zou twijfelen: ik heb de wind pal in
het gezicht en soms laat ik het hoofd hangen. “Kop op,” zegt Ginette, “morgen
is het onze beurt!” En ze heeft nog gelijk ook: jij zoekt Pavese, ik zoek het
graf van Jezus op Cardou. In mijn boek Ik
zou liegen als ik het anders zei heb ik reeds een eerste bijdrage gewijd
aan dit fenomeen, maar later, na de reis, hierover meer. Ik ben geobsedeerd
door de Graal, het Heilig Bloed, de schat van de Merovingers, het graf van
Jezus; fenomenen die tot wasdom komen in dit rebelse land van de Langue d’Oc.
Ik voel mij aangezogen door de geest van de Katharen die hier rondwaart op de
golven van de wind en fluistert: “Laat je niets op de mouw spellen, dichtertje,
de Kerk heeft de waarheid geweld aangedaan en haar eigen kinderen opgegeten.”
Ik zeg dit alleen omdat ik van de waarheid houd, omdat ik hypocrisie en dubbele
moraal niet kan uitstaan. Eerlijkheid
duurt het langst. De Kerk zal aan het kortste eind trekken, het geloof niet,
waarom zou de gelovige mens zijn geloof moeten afzweren op het altaar van de
wetenschap? Beide vullen elkaar perfect aan.
Ja
zeker: we hebben gemeenzame punten, gelijkenissen, affiniteiten. Maar we zijn
ook elkaars tegenpool. Wat delen wij? Cultuur, dat is juist. Wat nog? Leeftijd?
Neen. Karakter? Neen. Jij schrijft dat ik een levensgenieter ben. Dat is juist,
altijd geweest, en dus niet sedert ik op rust ben. (Op rust? Ik beleef een van
mijn drukste perioden!) Jij bent een perfectionist. Dat is juist en ook een
opgejaagd Spaans paard. Maar opgelet, vriend, ook ik ben veeleisend en maak mij
meer zorgen dan je denkt: eens een piekeraar altijd een piekeraar. Wat ik wel
heb afgezworen, dat is kankeren, van kankeren krijg je kanker. Ik erger mij nog
aan weinig dingen, als ik zaken moet doen die ik niet graag meer doe, laat ik ze
voor anderen, als ik naar mensen toe moet die ik liever niet ontmoet, dan ga ik
niet. Nog een verschil: jij kunt geen werk van lange adem aan. Ik kon dat ook
niet, vandaag wel: indien de sleur, de zedelijke verplichtingen en de bel niet
meer in je weg staan, lukt dat beter.
Alleen met mijn huisgenoten deel ik mijn timing, en dat is begrijpelijk: een
mens leeft niet alleen, een beetje sociaal gedrag is wenselijk.
Vandaag
met het vrouwtje naar Sint-Idesbald gereden en een koffietje gedronken in de
tearoom van het Delvaux-museum. Heerlijk! Authentiek huisje, veel groen, weg
van de “snelweg”, kunstenaarstypes die zich komen showen, Franssprekende
dametjes met Delvaux-sacoches. Een prima sfeer om in het zonnetje weg te dromen
van vakantie, reizen, van Luca.
Veel
kans dat ik over veertien dagen alleen naar de Creuse moet: moeder Jeanne is op
de sukkel, na haar heupbreuk is ze niet meer zo mobiel, haar hart wordt
zwakker, ze krijgt veel pijnscheuten van reuma. Ginette wil haar moeder niet
alleen achterlaten. Ik begrijp dit en toch blijft het een heel spijtige zaak:
ik laat de helft van mezelf (het beste deel) niet graag achter. Misschien vraag
ik Bart of Henk mee, maar de kans is klein dat ze mee willen: het zijn
huismussen en bovendien zijn ze “onmisbaar” voor hun bazen. Stom hé,
“onmisbaar”, iedereen kan worden gemist, ook de doden en dat doet niets af van
het diepe verdriet dat ons treft als wij ze verliezen.
Vandaag,
zondag 4 juni. Ik kom net terug van mijn ochtendwandeling rond het huis, op
mijn blote voeten, met Minou, onze poes, in mijn armen; elkaar kopjes gevend
hebben wij ons domein afgebietst voor indringers. Ik vertel haar van de
beukenhaag, de hortensia’s, de lavendel en de vogeltjes die ons een
"goedenmorgen" fluiten. Ze luistert met spitse oortjes naar wat ik
zeg, want ook zij is nieuwsgierig naar de wereld rondom haar, de groei, de
bloei en het afsterven van de natuur. Ik zie ze hoe ze nadenkt, hoe ze
conclusies trekt, hoe ze zich kan verzoenen met de situatie. Ze kijkt naar mij
op, trekt haar mondje in trage a en zegt: “Ik hou van je”.
Rechts
onder mijn pc lees ik “9.43 u.”. Ik ben van plan er een ouderwetse werkdag van
te maken: lezen, schrijven, schrijven vooral,
aan mijn roman, ik zit boordevol ideeën, ik voel mij drachtig als een
koe, ik voel mij opgewonden, ik wil schrijven! Nu en onmiddellijk! Ik wil het
woord betasten, de taal beminnen, de muze tot een orgasme brengen. Toch zal ik
heel eventjes onder de mensen komen om De
Zevende Dag te bekijken.
Het
voetbal woekert, verpest, het loopt bij beken de huiskamer binnen, ik kots
voetbal uit, ik erger mij aan de voetbalvomerende pers, aan de wereld die
alleen aan voetbal denkt, sport en spelen zoals in de tijd van de Romeinen. Ons
rijk zal tenondergaan, Jan, onze beschaving gaat kapot. Jan, wij moeten onze
beschaving redden, wij zijn hiervoor op de wereld gekomen, door God gezonden om
hier, met een Coqui Sant-Jacques in de hand,
aan het kruis te sterven voor de redding van de beschaving. Ik voel mij
een Christus, wie ben jij dan? Johannes, zijn lievelingsapostel. Aan het kruis
staan Ginette en Lieve, - hun namen klinken te werelds: Godelieve en Genoveva,
da’s beter! Of ze treuren? Dat heeft de scénariste niet geschreven.
10.45
u. Ik las gedichten van Jan Eijkelboom, stilaan mijn favoriete dichter: poëzie
als iets heerlijks dat openklapt tussen tong en verhemelte. De poëzie van Jan
Eijkelboom is zuiver, vitaal, met originele beelden en geslaagde
woordassociaties. Dat is poëzie, zo schrijf ik ze ook: een bewoonbaar oord van
verbeelding en werkelijkheid. Ik raad je Het
arsenaal aan, een prachtige gedichtenbundel van een dichter die blijkbaar
de juiste synthese heeft gevonden tussen de poëzie van de 50-, 55- en 60-ers en
het huidige tijdsbeeld. Een bijna perfecte integratie! Jan, vind jij ook niet dat
mijn gedichten eveneens het resultaat van een synthese zijn, een nieuwe
synthese tussen experiment en verworvenheid, geen epigonerij, geen navolging,
maar innoverend, integrerend, restaurerend?
Het is
11 u., ik verdwijn.
In De Zevende Dag wordt er gediscussieerd
over monarchie of republiek, over koning of president, en opnieuw viel het mij
op hoe politici bang zijn harde uitspraken tegen de monarchie te doen om hun
kansen op een ministerschap niet in het gedrang te brengen. Alleen Jean-Marie
Dedecker waagt zich aan boude taal, maar ik vertrouw die man niet (ik weet dat
ik hier de “zonde van voorbedachtheid” bega): hij kiest zwart als jij wit zegt
en zegt wit als jij zwart kiest. Mij maakt het niet veel uit of wij in een
koninkrijk of in een republiek wonen. Ik amuseer mij met die meute, de kudde,
die modale burger die jubelt en weent met zijn vorsten, prinsen en prinsessen.
Zij zijn voor, maar ze hebben geen mening, ze zijn tegen, maar ze weten niet waarom. Het beste
in De Zevende Dag was het optreden
van de Turkse zangeres Sertab* (eenmaal ook met Voice Male): een zwoele,
melancholische stem van een Lorelei die menig schipper zou betoveren. Ik koop
eerstdaags haar CD. Kwestie van enige background bij het bedrijven van liefde
en poëzie.
Terwijl
ik deze brief schrijf, luister ik naar de Triumph
Scene uit Aida van Giuseppe Verdi
en naar Chorus of the Hebrew Slaves
uit Nabucco van diezelfde Verdi. Ik
eindig de brief met het operakoor van de Bulgarian National Choir en het Sofia
Philharmonic Orchestra onder leiding van Georgi Robev. Het koor zingt het Chorus of the Soldiers uit Il Trovatore. Wij zijn krijgers, Jan,
vechters tegen windmolens, moderne Don Quichotes, die ons best doen om onze
gedachten en gevoelens glashelder te verwoorden, al naar gelang de hoeveelheid
tijd waarover wij denken te beschikken om het hart van een lezer te winnen.
Maar serieus: wat ben ik blij dat wij forenzen tussen werkelijkheid en fictie.
Thierry
*
Sertab? Ik ben niet zeker van haar naam. Maar wat maakt het uit: ik viel niet
op de persoon, maar voor haar sirenenzang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten