MET NEERGEHURKTE ADEM
voor Fernand Florizoone, vriend uit duizend
Gevlucht voorbij speren van regen,
jij die schaduw hangt aan stille bomen,
balsem wrijft op kreunende kruinen,
met neergehurkte adem luister jij
naar het breekbaar spreken van de takken,
je ogen uitgewist van geur van mist
en angst om vallende blaren. Jij die
groene ruggen streelt van krekelstemmen,
vlugger stuifmeel overbrengt dan de
vlugste vlinder, onder het asbest
van de maan snijd je de takken tot
stilten, wachtend op het eerste licht.
ONTWAKEN
voor Ginette
languit haar naaktheid een preuts gewaad
op haar been een streep geronnen licht
dat zich een weg baant in de kamer
naar lavendel ruiken de lakens
doodstil dit huis in een beginnende regen
de zon schuift haar lichtende ladder uit
op de vleugels van haar ogen
even talmen zij wanneer een wolk
over de heldere ruimte glijdt
nu knipperen ze in het blinkende licht
languit haar handen achter het hoofd
vraagt zij hoe laat het is
LIEFDE
voor mijn lief vrouwtje
Voorzichtiger dan vlinders strijken
mijn lippen op je schouders neer.
Zo-even weer. Als het sneeuwen
van meeuwen op de wiegende zee.
Liefde is huiver. En gulzigheid.
Van mond en tanden, krauw en beet
en tederheid van vogelveren.
Liefde is ook jagen, prinses,
op de katten in je ogen,
op de welpen in je enkels,
de springgazellen van je geest.
Liefde vernietigt niet, prinses.
Haar prooi wordt meesteres,
mijn roede haar trouw reptiel.
Liefde is elk uur als de duur
van een vlam tussen rook en as.
IN HET WOUD VAN JE OGEN
voor Ginette
Als ik verwijl in het woud van
je ogen, kauwen vliegen op
uit de bomen, tinten bruin
nuances van groen op je
netvlies, wij fluisteren lieve
woordjes in de oortjes van al
wie loopt vliegt kruipt, ik waar rond
in je tepelhof, je lichaam
ritselt als vallende blaren,
in een buil van licht liggen wij
uitgekleed, in een wijde kring
om ons heen beuken eiken
halsreikende reeën, wanneer
jij de ogen sluit het woud
in nevel de magie opgeilt,
richt ik mij op voor de finale.
ALS DE ZEE
voor Fernand Florizoone
Als zee haar driften botviert,
overvloedige vloed, water
mij naar de keel grijpt, ga ik aan
land droom bloesems aan de bomen
vogels in de lucht zucht van wind,
als de zon door de wolken piept,
zee verzadigd inslaapt, ga ik
schelpjes rapen, streel potvis
op strand, overmand door verre
einder loop ik met het water
mee, eindeloos de zee in mijn
mistige blik, land in zicht.
Thierry Deleu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten