CYCLUS: VREEMD HOE HET GAAT
Marleen De Smet
Marleen De Smet (°Brakel, 1959) schreef drie poëziebundels Groeipijnen – van veertien tot eenenveertig (2002), Vreemd hoe het gaat (2005), Tussen schaduw en schittering (Demer Uitgeverij 2010) en de historische roman De verborgen oorlogsliefde (2002). Verschillende gedichten maakten deel uit van tentoonstellingen. Andere werden opgenomen in e-zines, bloemlezingen, verzamelbundels en diverse magazines. Twee gedichten zijn permanent te lezen in de poëtische steegjesroute van Geraardsbergen. Zij werd aangesteld als Galmaardse dorpsdichter(es) 2011.
“Marleen De Smet brengt met zinderende woorden en enige beelden de wereld van het onzichtbare tot uiting, die schuilt onder het verraderlijke oppervlak van de dagelijksheid. Haar poëzie is transreëel, onthullend en bevrijdend, zonder de geheimenisvolle veelzijdigheid van de menselijke existentie te verraden.
(Marc Eyskens)
sporen
vertelde ik je ooit over heilige gronden
waar ik onder de warmte van jouw komst
onuitgewiste voetsporen zocht op plaatsen
waar jij met mijn liefhebben in je armen stond
vreemd hoe het gaat
hoe met het ijlen van de tijd
alles verstilt en niets is wat het lijkt
telkens ik een straal in jou vonk
fata morgana
ze droomden elkaar
in een wereld die van hen was,
wanen werd werkelijkheid
maar haperend in de schemerzone
merkten ze meermaals
hoe dwaas een mens kan zijn
hoe menselijk dwaasheid is
als verbeelding toeslaat
en zij door weerwil
niet wijken willen
brandende handen
zij opent zijn hand
met rozenvingerige
vragen en streelt
de weken klittend
tot jaren wachten
in zijn hand gegrift
zij leest zijn waarheid
hoorbaar tussen
lijnen stilzwijgen
lippen bewegen
sprakeloos naar
elkaar toegedicht
hij omsluit haar
lenden
kust haar hals
niet wetend
waar het luwen zal
branden handen
en ondeugd glimlacht
volharden
er is in haar een meisje dat valt,
geborgen in het aquarel van de morgen
ontbindt ze wat ze verwerpelijk vindt
daar, waar anders, beklimt ze
verkleumd het touw van volharding
hoger en dichter bij wijsheid
ze legde knopen tussen gisteren en nu
als leidraad bij een zekerheid van niets,
er is in haar een vrouw die opstaat
afscheid
roerloos stil
klemmen koffers
het komend gaan
de magere matras
onverhoeds ontmanteld
veert niet meer
enkel de deur knarst
over sporen waar voeten ooit
het thuiskomen veegden
het slot klapt uit de biecht
de sleutel wuift na
voetvegen
tijdens het kantelen van elke dag
trekt ze flatteus haar fierheid uit
en schuift haar voeten in doffe sloffen,
ze slentert niet maar kamerjast
door het grote huis naar het waarom
op elke tegel voetveegt ze
een herinnering, als ze maar hard
en lang genoeg overloopt
hoe het zover kon komen,
toen en nu
herrijzen
zijn armen herbergen een zandvlakte
je verdwaalt er zonder meer,
het zand fronst,
het helmgras weigert
amechtig strompelt hij
over duin en del,
houdt halt
en valt
leg niet uit hoe hij huilen moet
hij praat met vuisten
en stort zichzelf
bij vlagen in en uit
tot vloed het tij keert,
hij opstaat, zich omdraait
en doorgaat naar
het bekken dat hem baarde
dichtersmanifest
naar ‘t schijnt wikkel ik de wereld in wolken
als de zon haar bevelen zaait
vreemd dat ik dat geloof en kwel
me in conflict met knijpende twijfels
hoe meer ik me door elkaar schud
hoe meer woorden vallen bij lamplicht
ik moet ze enkel nog schikken, mezelf
samenschrapen, leestekenloos in een gedicht
schemerend walsen klinkers met medeklinkers
drijven woorden zwart op wit, ik roei er recht doorheen
terwijl één lezer geen moeite doet, twee lezers
niet vatten wat tussen de regels leeft
meisje van 50
koket tussen de schouders
en net in de heupen gezet
hebben jaren laagjes gelegd
op wat was haar lenige lijf
zie de rimpeltjes waarmee
ze kinderen uitzwaait
ze plooien haar gelaat tot
wanneer zie ik je nog een keer
maar haar décoltétje, een v’tje
verdiept tot hoofdletter
ontboezemt ho’s en o’s
met handenvol
gekwebbel of je wel weet
dat die dat doet met die
van om de hoek
ach, het meisje van 50
grient met een pruillip van 5:
zakdoekje leggen, niemand zeggen
ik moet iemand vertellen
dat ik pauzeer bij meno
déjà vu
zonder omwegen
merk ik hoe frontaal
we naar elkaar toelopen
met de seconde
word ik wijzer nu jij
tijd
grijs langs mijn naden glijdt
en ik besef
dat alles voorbij-ijlt
Geen opmerkingen:
Een reactie posten