Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

18 juli 2011

EERSTE GASTDICHTER: STAF DE WILDE

Overzicht van zijn publicaties


Staf de Wilde (° Hamme-Durme 22 februari 1948) studeerde voor onderwijzer en later  Germaanse filologie en gaf ruim dertig jaar les als leraar Nederlands in de derde graad van het secundair onderwijs in Brugge. Hij overvalt  Vlaamse kranten en weekbladen, ministers met mails over allerlei onderwerpen, in het bijzonder het onderwijs,  de bevordering van de poëzie , het sociale beleid,  migratie, de ‘kwaliteit’ van de visuele media en de strijd tegen extreem-rechts. Ook op Facebook en allerlei webblogs is hij te lezen, in het bijzonder de eigen blog bij Skynet.
"De Morgen" sprak in een interview van ‘de ongekroonde koning van de Vlaamse brievenschrijvers’ en het was niet eens ironisch bedoeld.

Tsja 1973
Sjaloom Salome 1979 (Vijfjaarlijkse Guido Gezelleprijs stad Brugge 1980)
Tsja bibliofiel 1983
Per tang 1983
(alle in eigen beheer)

Van Nijgendst maar Allah 1985
Het Onafscheid 1987
(beide bij Yang, Gent)

Ocheriatrie 1995
Terug naar Hamme 1995
(beide bij Debeer in Torhout)

Uitzichten  1997
(bij Kruispunt in Brugge)

Jolie Décadence 2004
Winkeldochter  2005
De Toren van Montaigne 2006
(Boekenmaker, Zaandam)

Van Toen en Thuis 2007
(proza en poëzie, eigen beheer, wel met sponsor)

Met twee gedichten opgenomen in  Vreemdsoortig Gebied, 31 Wase Dichters, Uitgeverij ‘t Oneindige Verhaal, 2006

In 2010 verscheen de  bloemlezing Een stuk of wat bij uitgeverij Het Beleefde Genot in Zedelgem bij Brugge (met de steun van de provincie West-Vlaanderen)

Afzonderlijke gedichten verschenen in Poëziekrant, DW&B, Kruispunt, Deus ex Machina, Oikos, De Revisor  en De Tweede Ronde.

De Wilde kreeg onderscheidingen of bekroningen, zoals de Prijs van de stad Halle (1984), Eerste Prijs ‘t Kandelaartje Hasselt (1994), Eerste Prijs C.C. Boontje Sint-Niklaas (2006) en de Poëzieprijs Stichting Beeldspraak 2007 (Nieuwegein, Utrecht).



fluohesjes

binnenskamers
het huis aan de kade

er was  het  warme doorrookte
van stropapier
in de tonen van oktober
en de verdroomde albatros
die opvloog uit de trage akkoorden
van Fleetwood Mac

en af en toe werd de noodmatras
een oosters ligbed
voor een naakte schone
toen bloeiden verhalen
in theelichtjes op de vloer

en telkens met de nacht:
de torens in het oker
de trots van de stad
en het stilstaande water
alsof de rivier een brede streep
onder een tijdvak trok

er was een rust in huis
al vond de wet het bouwvallig:
vonken  sloegen uit een stopcontact
en buizen waren stuk gevroren

maar af en toe deinde er een meisje
een wit scheepje in de schemer
en je rees op  als een albatros,
een vogel groots van dromen
en voor één nacht bleken ze zelfs waar



strangers in the daylight

we zijn vreemden wanneer we dromen
alsof ons hoofd bevolkt wordt
door een andere clan
een horde die goden vereert
die van elkander niet weten

waar woon je als je zwijgt
en bladen omslaat voor het raam
waar ben je wanneer de maan opgaat
gelijk een  leeg verkeersteken
en suist er verkeer: een groot verhuizen?

in welke tijd spreek je met wie
ik zie het bewegen van je lippen
er moet ergens toch
een god zijn tot wie je bidt
of een duivel die je wilt bezweren

was er een droom die we samen
schreven zoals een roman in brieven
een sonate die we samen speelden
met vier handen op één klavier
waren er vogels die dit hoorden

hoe zijn we vreemden geworden
moordenaars die de daad vermijden
door weg te kijken weg te dromen
bladerend door een boek
met beelden uit een andere tijd



a poet’s lore a poet’s law

wat een dichter dient te weten,
heel simpel, zeg maar alles:
elke veer van elke engel
de troetelnaam  van dode goden

de aarzelingen van de aarde
die haar seizoenen wil beproeven
met sneeuw of bloemen
de werveling  van water
door de slagaders van de zee
de schimmels in hun schemer
waar de muren dronken
zijn van bodemvocht

de verhalen van alle volken
toen ze sprakeloos stonden
voor het plots verdwijnen van de zon
de schade die wordt aangericht
door het fonkelen van een vrouw

al de profeten en liefst de apocriefe
al wat men ooit voor waar hield
of ooit heeft afgestreden
al de synoniemen van rad en galg
van Grande Guerre en Little Boy
van Groot Pardon, het gif
dat de genen niet vergeven
de toponiemen van de walg

met steeds opnieuw de twijfel:
is dit nu loden ernst, een zwarte grap
wat is dit wezen wie die vreemde
wiens bloed hier bonst aan mijn slapen:
een  verkondiger van een komst,
een opstap naar een engel
of een ontsporing van de apen?



words don’t come easy - popsong

woorden zijn moeizaam een spiegel
we moeten praten en zien
hoe we bezig zijn: soms een drenkeling,
een slapeloze die vecht met de slaap

soms gezeten op een paard
en we draven door, een banier
in de flank, zegepralend
en alleen het zwijgen werd verslagen

woorden vergroten als lenzen,
ze zijn de microscopen van de ziel,
ze ontbloten een kern en deeltjes
die daar rond bewegen

en soms is spreken sprokkelen
we verzamelen het dode hout,
leggen angsten op een stapel,
laten ze oplaaien in een zuiverend
vuur: spreek vurig van duisternis
en de duisternis laat zich verjagen

woorden komen moeizaam
wanneer ze nodig zijn als broden
en toch is taal een verlossend gebaar
ze opent de luiken, de blinden
die bang de dag behandelen
als een nacht van bezoeking
waarin geesten opdagen, de boze
die aanklagen en verdoemen

we spreken, nemen de leerzame
spiegels en microscopen ter hand,
en daar lopen de verlossende boden
gekomen van een verloren gewaand land


bazar poétique

zegt een dichter tot een schone:
begrijp me want ik fluister,
ik ben je kanten ondergoed
dat je uittrekt in het duister
en vóór het valt laat ik het zweven

want een dichter wil de eindmeet halen
fietsend op de vierkanten van zijn taal
hij is een scherpschutter met een blinddoek
voor, een verleider met look in zijn bek

hij is een marktkramer
die zijn kraam afzet met prikkeldraad
hij roept tweestemmig: ‘rot op ‘
én ‘lama sabachtani’

een priester is hij die in het wijwater piest
een paus die schatert om zijn dogma’s
een kampbeul verliefd op een joodse
een joodse die haar getto ontvlucht
om te fikken met een Duitser

een dichter voert het woord
van vóór zijn aanvang
toen het nog een hummen was
een droom in zijn perfectie
een gebrom, gehuil, gezang
of gewoon een knal van een erectie


a whole world in your hand

dame, deze wereld, er is een tijd
om hem aan te kijken met koude ogen,
te wijzen naar zijn smoelwerk
dat blaft en grijnst

er is een tijd om hem te mijden,
alleen vertoeven bij de geringste bloemen
en niet meer dan zintuig zijn

wij hebben de aard
van zeeën en rivieren,
onze breekbare meesters in
weggaan en blijven komen,
de wijsheid van getijden

dame, deze wereld bulkt
van overbodigheden, wij knutselen
van zijn wegwerpdingen
geringe juwelen, klein genoeg
voor een kinderoog en geen

oog wordt groter dan het verbaasde
wanneer het vertoeft bij bloemen
en zelfs de ruis van vlinders hoort
waar geen vlinder  kan leven

dame, het komt op verbeelding aan,
dagelijks een toneel uitvinden
tronies in een tuniek van koord en raffia:
onschuldige monsters boven een
altaar van kaarsjes en kruiden

het geurt als geringe bloemen
en het vloerkleed wordt een weide,
een veldweg waar we ooit verdwaalden
aan de grotere hand van een herinnering



zoals gewoonlijk - Raymond van het G

het uur is laat
en je slaat het dekbed op
scherp als een ijsschots
schuif je de warmte in
die zij verspreidt

je hoort haar ademhaling
en meteen is die moordzucht daar:
een kussen kan volstaan
de kunde van een nekslag

maar noem het mimicry:
je borst beweegt al, golft mee
op haar wijde golfslag
je schuift haar warmte in
en puntig silex wordt weer sponzig

misschien is liefde toch vooral
afzien van plotse doodslag



grisaille

wolken deze morgen,
een aquarel met veel
water en niets: zo zou
je hoofd moeten zijn,

eventjes niets of bijna
een leegte, gevlokt als
wolken en vredig achter
glas – je vertoeft  nu
bij een lieve moeder,

ergens in een havenstad:
je voelt haar angst, het is
de angst voor al wat machtig
over ons komt, de oorlog
en zijn kraters – zoals de gedachte

soms, het inzicht dat inslaat
als een bliksem en eiken splijt
zodat de twijfel los brandt
en takken afstoot als fakkels

deze morgen heb je wolken
nodig, een vreedzaam drijven

straks komt de schone uit bed,
de jonge van een halve eeuw,
en weer zal je liggen op haar
lichaam zoals gisteren toen
alleen jouw lichaam haar deken
was, haar laken, de schaduw

van een wolk die over haar
dreef en eventjes bleef hangen,
alleen maar eventjes bleef



bladerend in het dromenmeisje

blader door het dromenmeisje
alsof je wat opzoekt in annalen:
onvervalste feiten over mannen
die tekort kwamen of er te veel
aan waren, povere monstertjes
van eenzaamheid –

ze is jong, voor het eerst glijdt
haar satijntje onder een ervaren
hand vandaan, het zwijmelt als een
vlinder in een bloem –

voelt zij aan je vingertop de bittere
sporen, aan je tongpunt misschien?
zij vreest nog de gevaren
en roekeloos laat zij begaan

en jij leest voor haar op wat
verteld wordt sedert eeuwen
in de jaarboeken van dichters,
in het missaal van de zaligen:

over ogenblik en eeuwigheid,
over meisjes en het paradijs
op aarde – zij hoort het aan
verrukt en gelaten: woorden,
denkt ze, wie denkt daar nu aan?


blijf hier en daar, blijf waar je bent

kon je nog  dichter komen
ten slotte was er maar  weinig
verbeelding nodig
om te zien wat mocht zijn

je zal mogelijk blijven
zoals een reis
waarover men zoveel heeft gelezen
dat men ze niet meer onderneemt

meer nabij kon je niet naderen
men moet uiteindelijk spaarzaam zijn
met omzien en voorbijgaan

het is de verwachting
die vogels van ons maakt
een warmtestroming
die ons moeiteloos draagt
en een landschap toont
dat geen vorst zal aanschouwen

kom niet nader
ik wil je verwachten
niet je berouwen

blijf  in het deemster, een  dal
nog verborgen onder verblekende nachten
word geen ander die ik verlaten zal


Staf De Wilde 

Geen opmerkingen: