Inleiding
Richard Murphy is in 1927 in een Engels-Ierse familie geboren in het Milford Huis, dichtbij de grens tussen Mayo en Galway, maar in het graafschap Mayo. Hij bracht zijn kindertijd door in Ceylon, nu Sri Lanka, waar zijn vader in koloniale dienst werkte en actief was als burgemeester van de hoofdstad Colombo en als algemeen gouverneur van de Bahama’s.
Hij liep middelbaar onderwijs aan de Canterbury School, een privé school in Fort Myers, Florida en aan het Wellington College in Hong Kong. Op zeventienjarige leeftijd ging hij Engels studeren aan het Magdalen College, dat bij de universiteit van Oxford hoort. Daarna studeerde hij aan de Sorbonne in Parijs en van 1953 tot 1954 op Kreta.
In 1954 ging hij in Cleggan wonen, aan de kust van het graafschap Galway, waar hij in 1959 een traditionele boot kocht die hij restaureerde en waarmee hij ging vissen en toeristen naar de eilanden voor de kust bracht.
Nu leeft hij weer op Sri Lanka, maar in het recente verleden woonde hij afwisselend in Dublin en Durban, Zuid-Afrika, waar zijn dochter met haar gezin woont.
In 1955 debuteerde hij met Archeologie van de liefde, waarin hij terugblikt op zijn ervaringen in Engeland en Europa. Tussen 1955 en 2001 heeft hij twaalf dichtbundels gepubliceerd, waarvoor hij waardevolle prijzen kreeg, zoals de AE Memorial Award for Poetry in Ireland (1951), de British Arts Council Awards (1967, 1976), de Maarten Toonder Award (1980) en de American-Irish Foundation Award (1983). In 1969 werd hij opgenomen als lid in de Royal Society of Literature. En tot slot, hij was in de jaren 1970 tot 1990 poet-in-residence aan negen universiteiten in de Verenigde Staten.
Hij behoort samen met Pearse Hutchinson (°1927), Thomas Kinsella (°1928), John Montague (°1929) en James Simmons (1933-2001) tot de belangrijkste Ierse dichters van de generatie die na Patrick Kavanagh (1904-1967) en Louis MacNeice (1907-1963) kwam en die voorafging aan de grote generatie van Brendan Kennelly (°1936), Michael Longley (°1939), Seamus Heaney (°1939), Michael Hartnett (1941-1999), Derek Mahon (°1941), Eiléan Ní Chuilleanáin (°1942), Eavan Boland (°1944), Paul Durcan (°1944), Ciaran Carson (°1948), Medbh McGuckian (°1950), Paul Muldoon (°1951), Matthew Sweeney (°1952) en Nuala Ní Dhomhnaill (°1952).
Joris Iven
*
Maneschijn
Om te denken
Moet ik alleen zijn:
Om lief te hebben
Moeten we samen zijn.
Ik denk dat ik je liefheb
Wanneer ik alleen ben
Meer dan ik aan je denk
Als we samen zijn.
Ik kan niet denken
Zonder lief te hebben
Of liefhebben
Zonder te denken.
Als ik alleen ben is het mij lief
Te denken aan ons samen:
Als we samen zijn denk ik
Dat ik het liefst alleen ben.
Verbijstering
Dit zijn de rechtvaardigen
Die onrechtvaardig mensen doden die zij onrechtvaardig noemen.
Dit zijn de zuiveren van hart
Die God zien uitgesmeerd in uitwerpselen op muren.
Dit zijn de patriotten
Die verhongeren om de vraatzuchtige media te voeden.
Dit zijn de martelaren
Die sterven voor een toekomst begraven in het verleden.
Dit zijn de offers
Een gevangen woord en een woord dat zou kunnen redden.
Dubbele ontkenning
Jij stond op de kade
En vroeg je af wie de vreemde op de veerboot was
Terwijl ik op de veerboot stond
En me afvroeg wie de vreemde op de kade was
Geen opmerkingen:
Een reactie posten