Adem wordt me benomen.
En mijn vaardigheid als koorddanser.
Mijn liefste Lydia, natuurlijk
Bekoor je me met je klare lijn, haar gorgelende sieraden
Haar puntig vooruitgeschoven meanders.
Dank je dat je me optilt uit krukken en ketenen
Die dagenraad en valavond tot noemer maken
Van eenzelfde besmettelijke breuk.
Al lukt het mijn klompvoeten niet
Op druk bewaakte pleinen en markten
Deze val te ontwijken en er jongensachtig
Over heen te springen, als over een afgrond.
Daar neuriet fataal elke lijn een tragisch lied
In haar vizier doorlopend naar de afloop
Wacht de cirkel en draait haar de ultieme loer.
Zo leven we: desondanks!
Ondanks de slechte boeken die je in één ruk uitleest
Ter staving van een reeds wankelende immuniteit
Tegen komkommers en grammaticale nieuwigheden.
Geen risico verrast te worden door een ontwaken
In rozen die plots onwelkome doornen dragen.
Zonder pauzeren. Zelfs de oogluikende uitgever
Merkt in de marge niet de virussen en bacteriën
Die veldslagen winnen tegen wie eraan verzaakte
Verdere stappen te zetten in steenslag, puin en moeras.
Zie, je brave Maarten: rond en volmaakt
Heeft hij het geboortekanaal verlaten.
Hoe zou hij dichter kunnen worden? Of denker?
Hij is reeds met volgroeide hersens geboren.
Zelf sta ik nooit in het midden of in de volle zon.
Bij een lijn flirt ik met de zijkant. Ik heb zelfs keus.
En in een cirkel verban ik me naar de periferie.
Eén been binnen, één buiten: het lijkt een slimme list
Om niet op beide plaatsen laag bij de grond
Roemloos te vergaan als invalide en gebrekkige.
Ten hemel varen: zonder twijfel.
Maar hoe hoog? Zeg het me! En tussen welke wolken?
Eric Rosseel
Geen opmerkingen:
Een reactie posten