THIERRY DELEU IN GESPREK MET IRIS VAN DE CASTEELE
We beginnen met een biografisch overzicht van Thierry Deleu. De auteur woonde tot 1976 in Wevelgem. In 1966 richtte hij met Lionel Deflo het tijdschrift Kreatief op. Daarna leerde hij de kunstschilder Marcel Coolsaet kennen, met wie hij het tijdschrift Boulevard oprichtte in 1970. Vanaf 1976 was Deleu woonachtig in Harelbeke en bij zijn oppensioenstelling verhuisde hij naar Oostduinkerke. Deleu stond beroepshalve in het onderwijs, respectievelijk als leerkracht, directeur en kabinetsattaché. Als auteur publiceerde hij gedichtenbundels, essays, romans, biografieën, bloemlezingen en leerboeken Nederlands. Thierry Deleu stond aan de wieg van meerdere literaire en culturele activiteiten. Hij organiseerde tentoonstellingen en belichtte uitvoerig de Harelbeekse burgemeester, wijlen Marc Bourry, de dichter André Velghe en de Antwerpse auteur Guy van Hoof. Met deze laatste begon hij de kleinschalige uitgeverij Het Schaap, als een uitloper van het tijdschrift Boulevard, waarin hij samenwerkte met beeldend kunstenaar Marcel Coolsaet. Hij publiceerde bijdragen in de belangrijkste tijdschriften van de Lage Landen bij de zee. Als dichter behoort hij tot geen stroming. Zijn poëzie evolueerde van laat-experimenteel naar nieuw-romantiek, altijd in een leesbare taal, met aandacht voor mens en natuur. De evolutie van zijn werk is terug te vinden in de twee essays die Guy van Hoof over hem schreef: Aan wat overblijft heb ik genoeg (1986), en Thierry Deleu, jager in zijn grondgebied (2000).
Hierna de auteur in gesprek met dichteres Iris Van de Casteele.
In je fictie-autobiografische roman Liefde en dood op Sint-André, krijg je in een recensie een minpuntje voor het gebruik van sommige typische Vlaamse woorden, “al stoort mij dit als Vlaams auteur niet echt,” schrijft de beschouwster. Dat typische Vlaamse woorden haar “niet echt storen”, doet me huiveren. Daaraan herkent men meteen de ja-knikker. Ons prachtig lijster- en nachtegaalgezang, met Tijl Uilenspiegel als pittige kern, is Vlaams, hoeveel etiketten er ook mogen opgeplakt worden, zo denk ik erover. Hoe denk jij daarover, Thierry?
Ik gebruik graag typische Vlaamse woorden en bovendien ben ik een Vlaamse auteur. Zei men dat van Claus ook niet en van Louis-Paul Boon? Ik stoor mij toch ook niet aan het AN van de Nederlandse schrijvers. Ik ben geen purist en houd mij niet altijd aan het AN. Dialectwoorden geven kleur aan de taal. In Nederland doet men altijd net alsof in Vlaanderen een soort Nederlands wordt gebezigd dat ‘achterloopt’ (altijd diezelfde paternalistische houding). Taal draagt de sporen van zijn gebruiker. Al generaties woon ik in Vlaanderen. Ik ben niet bereid om mij onderdanig op te stellen. Bovendien wil ik geen geïdealiseerd beeld van Nederland in stand gehouden. Ik wens mij niet aan de Nederlanders te spiegelen door hun taal, stijl en culturele gewoonten over te nemen.
Dat wij, Vlamingen, geen fijnheid hebben, in alles even grof zijn, is larie en apekool. Wij spreken geen brabbeltaaltje, maar een taalvariant van het Nederlands.
Je hebt volkomen gelijk. Kleur aan de taal geven kan alleen nog maar het geschevene verrijken. In jouw essay Een andere bedding? Vlaamse poëzie na 1975, schrijf je: “Met dit essay wil ik geen overzichtswerk schrijven, maar ik heb toch gezocht naar voldoende samenhang, naar maatschappelijke inbedding”. Ik stel vast dat je daarmee uitstekend werk hebt geleverd. Kun je naar schatting zeggen hoeveel tijd en energie je in je opzoekingen - en het essay zelf - hebt gestoken?
Een moeilijke vraag, maar ik vermoed dat je van mij niet verlangt dat ik het aantal uren of dagen opgeef, dat ik aan dit essay bezig was. Ik ben een gepensioneerde auteur en deze status biedt vele voordelen: ik maak tijd, ik ben gedreven (voor sommigen klinkt dit negatief) en bijna al mijn korte essays hebben als kerngedachte “de discriminatie van de auteur”. De auteur wordt in Vlaanderen niet gelijkwaardig behandeld. Dus ook als ik met literatuurgeschiedenis bezig ben, gaat mijn aandacht (glijdt mijn aandacht af) naar dit strijdpunt. Mijn (kleine) essays, - zij die geen boek vormen, - nemen een groot deel van mijn literair werk in beslag. Ik schrijf veel recensies, inleidingen tot gedichtenbundels, voor- en nawoorden, literaire bijdragen, artikels over literaire fenomenen. Daarnaast schrijf ik poëzie en publiceer romans (volgend jaar verschijnt de zevende). Ik ben een veelschrijver, maar dit etiket stoort mij niet, ik maak tijd, alles kan, niets moet (nog), maar mijn dagtaak is schrijven, werk en hobby zijn één. Hobby? Passie, obsessie, zegt mijn vrouw.
In ditzelfde essay lees ik (..) Een mooie illustratie daarvan is de samenwerking tussen dichters en schilders, zoals Hugo Claus, Roger Raveel en Antoon De Clerck.(…) Had Paul Snoek er als schilder en dichter ook bij gekund?
Ja, natuurlijk, maar Snoek vormde met zichzelf een tandem. Snoek was een androgyne mens. In dit essay heb ik het in eerste instantie over de vraag: “Wat is groot? En hoe word je groot?” De collegialiteit onder auteurs is niet voorbeeldig. Het zijn individualisten. Ze beconcurreren elkaar graag, maar ze verenigen zich niet graag. Nochtans “eendracht maakt macht”: macht in de vorm van inspraak, controle, medebeheer, beleid.
Nog een stuk verder kom ik de naam Fernand Florizoone tegen die voor mij ver van een onbekende is; een graag geziene dichter die in 2002 opgenomen werd in Distelbloemen. Indien ik het niet mis heb, Thierry, heb jij deze dichter altijd een grote genegenheid betuigd. Mag ik zeggen een soort aanhankelijkheid?
Fernand Florizoone is Koksijdes bekendste cultureel ambassadeur, hij is de dichter-nestor van de Westhoek, ik mag hem mijn vriend noemen, voor mij is hij de grootste levende dichter van de Lage Landen bij de zee.
Ik heb Fernand beter leren kennen en waarderen sinds wij aan zee wonen, in Oostduinkerke, we ontmoeten elkaar meer, we zijn graag in elkaars gezelschap, wij genieten van dichterlijke (atmo)sfeer in onze gemeente, we weten wat wij aan elkaar hebben, wat wij in elkaar appreciëren, wij zijn geen “dikkenekken”. En nog veel meer dan ik blijft Fernand “de dingen onbevangen benoemen”. Hij vertikt het eelt op zijn ziel te kweken. Dit is de paradox van zijn poëzie: het economisch gebruik van woorden om de weelde van het landschap te evoceren. De synthese naast het detail. Dit is belijdenis-lyriek van eerste rang. Geen postmodernisme, geen hermetische poëzie, geen nieuw-realisme of neoromantisme, maar lyriek in een uitgepuurde vorm en een wijdse inhoud.
Fernand Florizoone is niet de enige dichter in de Westhoek: ook anderen schrijven poëzie op een behoorlijk niveau. Soms denk ik dat dit iets te maken heeft met het gesloten gebied van de Westhoek, tussen de IJzer en de zee, twee sterke grenzen. De mens hier is minder expansief, veeleer bezit hij een ingesloten geest. Stilaan wordt het land opengegooid, maar dit kent een traag verloop. De dichter hier is nederig, bescheiden, de mens, zijn lezer, is gevoelig voor poëzie. Dit heeft niets te maken met valse bescheidenheid, de mensen hier, in de Westhoek, zijn eenvoudig in woord en daad, zij zetten zich af tegen het erudiete, zij willen als het ware een gat vinden om de poëzie in te duikelen. De dichter hier is niet elitair, hij is allergisch voor dit woord. Geen mens of dichter springt hier op elke trein die voorbijrijdt. Dichten is voor Florizoone een trip, een reis, een tocht vanuit de buitenwereld naar de binnenkant van zichzelf en hij maakt van dit reisverhaal een ode aan zijn habitat in het algemeen en aan zijn vrouw in het bijzonder. De wijze waarop hij dit doet, onderscheidt zich van de overenthousiaste verteller: Florizoone probeert zijn gevoelens te beheersen, hij probeert vat te hebben op de emoties die hij (be)noemt. Wij zijn laat de beste vrienden geworden (ik ben zeventig, hij is vijfentachtig), maar onze vriendschap is eerlijk en inspirerend.
De opsomming van namen valt altijd te vergelijken met een half gevuld glas; met teveel of te weinig. Zo mis ik in jouw essay de naam Dirk van Babylon tussen de dichters/schrijvers van na 1975. Het is me vooral opgevallen omdat ik hem persoonlijk ken. Las jij nooit één of méér van zijn honderden sonnetten?
Ik geef toe dat ik ten onrechte Dirk Babylon ben vergeten in mijn ‘namenlijst’. Welke criteria heb ik aangelegd om deze dichters te kiezen? Mijn criteria? Moeilijke vraag, of beter het antwoord zal altijd controversieel zijn. De geselecteerden nemen gemakkelijk de kleur aan van de bloemlezer en andersom. Ik kan een dichter niet verkiezen, wanneer ik zijn/haar gedichten niet heb gelezen. Dit is nogal wiedes.
Ik vind jouw uitgebreid essay Een andere bedding? één volwaardig geschrift. Niet omdat er voor elk wat wills inzit, maar vooral omdat je niet schuwt talent en minder talent naast elkaar te plaatsen. Ook omdat je er een gedurfde maar eerlijke mening op nahoudt. Er zal wel veel oprechte Westvlaamse inborst mee gemoeid zijn?
Zijn West-Vlamingen oprechte mensen? De West-Vlamingen zijn de andalusiërs van Vlaanderen. De West-Vlaamse tram pendelt heen en weer tussen De Panne en Knokke zonder een duimbreed af te wijken van de kust en draagt zo bij tot het isolement van de Westfluten. De West-Vlaming ziet zichzelf in de eerste plaats als een 'harde werker'; de Antwerpenaar ziet de West-Vlaming vooral als 'arrogant' en 'koppig'.
En nu terug naar je appreciatie van het essay Een andere bedding. Hoe stelde ik een blauwdruk samen van het poëtisch landschap in Vlaanderen? Ik wilde geen schoolvos, waanwijze, betweterige bloemlezers zijn. Ik wenste geen nieuwe Michelingids van de beste dichters samen te stellen. Ik wou alleen een kleurrijk beeld schetsen van de Vlaamse poëzie en daarbij de verrekijker niet omgekeerd voor mijn ogen houden.
Ik wilde geen afrekening maken, geen soort van pamflet, polemiek of kritisch opstel.
Poëzie is overal gelijk. Gedichten zeggen iets over de cultuur van een land of een regio, maar de spraakverwarring ontstaat bij de vraag: wat verstaat men onder poëzie en welke plek neemt zij in de cultuur in?
Wat betekent voor jou status verwerven? Bekend worden omwille van de grootheid (of veelheid) van je geschriften? Of zie je dat als een blok aan het been van de auteur waarvan verwacht wordt dat hij met de regelmaat van de klok nieuw werk aflevert. Gevestigde uitgeverijen, die vaak als bloedzuigers tewerk gaan, en de auteur in de koude laten staan van zodra zijn inspiratie het voor een stuk laat afweten. Wat kan hij dan nog met zijn status aanvangen?
Een groot aantal dichters profileert zich onvoldoende. Omdat ze dit ook niet wensen, of omdat zij niet publiceren bij gevestigde uitgeverijen. Dit laatste heeft grote nadelen: als dichter kom je niet in bij grote uitgeverijen gepubliceerde bloemlezingen, je krijgt heel wat minder aandacht in de media, je wordt minder gevraagd voor lezingen op scholen of in verenigingen. In één woord: je verwerft geen status. Bovendien zijn literaire tijdschriften - dé mogelijkheid bij uitstek voor aankomende auteurs die vaak zelf aan het roer staan - aan het uitdoven. Een dichter kiest meestal en frequenter voor het internet.
We kennen je niet alleen als waardevol schrijver, Thierry, maar insgelijks als talentvol dichter. Vind jij dat het oeuvre zelf méérwaarde krijgt wanneer de auteur een zekere status heeft verworven?
De kwaliteit verbetert niet omdat je een “erkende” schrijver bent. Erkend = uitgegeven door erkende (gevestigde uitgeverijen die door de Overheid worden gesubsidieerd). De meerwaarde zit hem in de bekendheid waardoor organisatoren, boekhandels, bibliotheken, culturele centra hun deuren openen. Status is aanzien, mee tellen, niet gediscrimineerd worden. Geconfronteerd met de malaise in de literaire wereld durf ik nogmaals stellen dat vooral de overheid verantwoordelijk is. Niet het distributiesysteem in se stel ik in vraag, maar wel de afwezigheid in de rotatie van debutanten en auteurs die geen “gevestigde” uitgeverij vonden of die niet bij een “commerciële” uitgever wensen te publiceren, vind ik discriminerend.
Uitgevers hebben het vaak over ramsj, (zo’n vulgaire naam aan een boek geven vind ik kwetsend voor de auteur). We weten dat bijna alle grote uitgevers overheidssteun genieten. Zou het kloppen dat grote uitgeverijen met zoveel hopen boeken blijven zitten zodat ze uit hun kosten niet komen?
Uitgevers voelen zich bedreigd door de overschotten, door de terugval van het aantal lezers (hun klanten), door de concurrentie op het Internet en vragen een verhoging van de overheidssteun. Indien hun analyse de juiste zou zijn, dan is hun diagnose zeker fout.
Ik bied nogmaals een oplossing aan: start het “Plan Boek” op en vertrek vanuit drie prioriteiten. Primo: een collegiale en transparante procedure tot aankoop van boeken, en/of subsidiëring van de auteur, secundo: een overheidscommissie die de ingestuurde boeken beoordeelt en afhankelijk van dit oordeel een aantal boeken aankoopt en./of de auteur bijkomende steun verleent, tertio: de creatie van een label van “Onafhankelijke Auteurs” (dit kunnen debutanten zijn, maar zeker degenen die in eigen beheer, in welke vorm ook, uitgeven). Deze drie prioriteiten kunnen enkel efficiënt werken mits het aanwenden van drie werktuigen. Eén: de samenwerking (juister: de inspanningsverplichting)) tussen overheid, uitgevers, auteurs en bibliotheken. Twéé: de coöptatie van auteurs in alle overheidscommissies die (ook) boekenbevoegdheid hebben; alle auteurs betekent hier: gekazerneerde én dakloze auteurs. Drie: een overheidsdistributiesysteem voor de uitvoering van prioriteit twee.
Het “Plan Boek” lijkt me wel iets. Waar zou dit eigenlijk naartoe moeten leiden?En hoe stel jij je dat voor?
Het resultaat van “Plan Boek” moet leiden tot een aangenaam retrogevoel: de tijd van administrateur-generaal Walter Debrock (de jaren ’70), toen boeken werden aangekocht van elke auteur en verdeeld over scholen en bibliotheken. Wat is de positie van de uitgever in dit voorstel? Nergens. De uitgever hoort thuis bij de commerciële ondernemers. Overheidssteun aan bedrijven hoort niet thuis in dit pleidooi voor gelijkwaardigheid. Daarom stel ik meteen ook voor om een nieuw decreet te schrijven, waarin de rol van elke overheidscommissie, die boeken onder haar bevoegdheid heeft, wordt beschreven en waarin de auteur op de eerste plaats komt.
Ik besef dat criteria aanleggen waarmee de aankoop van boeken en de steun aan de auteur worden gemeten heel moeilijk is. Geen enkel meetinstrument kan honderd percent objectiviteit of beoordelingscorrectheid garanderen. Daarom opteer ik om de lat niet te hoog te leggen en de marge breed te houden. Een officiële recensiedienst wordt in het leven geroepen die korte recensieberichtjes doorstuurt en/of doormailt naar alle bibliotheken. Deze dienst zorgt ook voor de informatie naar de boekhandel die daardoor niet alleen wordt gestuurd vanuit de uitgeverijen, maar ook geïnformeerd wordt over de publicaties die het label “Onafhankelijke Auteurs” dragen.
We weten dat “gevestigde” uitgeverijen het voor het zeggen hebben. Ik ken persoonlijk méér dan één uitstekende auteur, zoals jij, die een belachelijk antwoord kreeg toegestuurd als njet. Ik denk daarbij aan hetgeen op Internet te lezen staat omtrent uitgeefster Angèle Manteau:”Een refrein in het leven van de toen inmiddels tachtigjarige verkoopster van boeken, die met vrienden, vertrouwelingen, medewerkers pleegt om te gaan of het sigaretten zijn, naar willekeur op te steken, uit te blazen, onder de schoenzool te verpletteren. Daarna maakt ze van blijdschap een dansje door het huis.” Wellicht zou daar met “Plan Boek” grote verandering kunnen in komen?
Ik besef dat er nooit zekerheid zal bestaan over het onthaal van een boek bij de lezer. Dat is ook afhankelijk van de stijl, de impact van het onderwerp op de lezer, van de publiciteit, van de kritiek, de vakpers. Samengevat: de dominantie van de “gevestigde” uitgeverijen wordt met het nieuwe decreet en het “Plan Boek” in de kiem gesmoord. De prijs van de boeken is geen zaak van de overheid. De uitgever bepaalt de prijs en zodoende ook de winst. In slechte tijden, wanneer zijn winst vermindert of niet meet vergroot, moet hij zich bezinnen over zijn winstmarge, de productiekosten, de distributiekosten, het aantal titels. Hij moet overleg plegen met de boekhandel, zijn rechtstreekse afnemer. De uitgever drijft handel in ideeën en brengt hem winst op. Ook hij moet een strategie ontwikkelen om zijn producten aan de man te brengen. Dit is een puur economische realiteit.
De bibliothecaris is niet langer (ongewild) de handlanger van de uitgever en de boekhandel, maar hij treedt, in overleg met de gemeentelijke overheid, ongebonden op. Dat kan hij door beide kanalen van informatie te raadplegen, die van de uitgever en die van de overheid. Ik wil een oproep doen tot de media om meer aandacht te besteden aan het boek, aan de auteur, aan de literatuur in het algemeen. Deze fel verminderde interesse is bovendien mede oorzaak van de malaise in onze literaire wereld. Ik behoor tot de generatie die 1968 heeft beleefd en hoopvol gestemd was om de verbeelding de macht te gunnen die haar toekwam. Na ’68 werd de kapitalist echter een neo-kapitalist en de liberaal een neoliberaal. Dat betekende dat zij opteerden voor een vrije markt, maar nu met groeiende overheidssteun. En bizarre interpretatie van “sociale markt”.
Sinds iedereen vrij kan publiceren op Internet klinkt het woord “status” bijna belachelijk. Jij zult er wellicht ook al prachtige gedichten (en andere geschriften) gelezen hebben van totaal onbekende auteurs, of navigeer je weinig op Internet en verkies je te snuffelen in boeken?
Natuurlijk navigeer ik op internet en bezoek ik de literaire e-zines. Bovendien heb ik al vier gedichtenbundels gepubliceerd als e-book, respectievelijk bij Het Prieeltje Online Diest en bij De Geletterde Mens Oostduinkerke. Zo bied ik de lezer de kans mijn gedichten te lezen zonder (alweer) beroep te moeten doen op hun “vrijgevigheid”.
Als ridder bij het online riddergenootschap “The Knights of the Razorblades” www.knightsrazor.be zoek ik naar de Ultieme Verbinding.
Beide mogelijkheden bieden meer kansen: in boekvorm of als netbook. In beide is status te verwerven. Nogmaals, hiermee bedoel ik niet dat er een maatschappelijke ladder moet zijn: gelijkwaardigheid is status.
In je essay onder “Mijn keuze” vermeld je zowel dichters die papieren bundels bij reguliere en niet-erkende uitgeverijen uitgaven, als dichters die voor eigen beheer kozen, evenals dichters die gedichten plaatsten in tijdschriften en magazines. Je noemt 89 dichters bij naam. Het duizelde mij voor de ogen, niet alleen omwille van het aantal maar ook omwille van jouw smaak en jouw gevoel voor het gedicht. Kun je jouw keuze misschien wat nader toelichten?
Het is nooit mijn bedoeling geweest als een alweter en een geschifte poëziepaus de beste dichters van Vlaanderen aan te duiden. Ik heb gewikt en gewogen, mijn lijst gewijzigd na overleg met dichters en recensenten. Deze lijst zal nooit volledig zijn, noch in aantal noch in juiste keuze. Dit kun je bovendien zeggen van elke bloemlezing of die nu namen of gedichten selecteert. Poëzie is overal gelijk. Gedichten zeggen iets over de cultuur van een land of een regio, maar de spraakverwarring ontstaat bij de vraag: wat verstaat men onder poëzie en welke plek neemt zij in de cultuur in?
Het soort opwinding bij het “lezen” van “Mijn keuze” en de commentaren achteraf zijn welkom. De ervaring leert dat de meeste energie gestoken wordt in de poging de tegenstellingen zo te arrangeren (of ze nu daadwerkelijk bestaan of niet) dat het publiek denkt dat er nog iets anders aan de hand is dan de publicatie van het essay.
Ik hoop dat de criticaster dan verder komen dan hun “ironische” benadering en beter doen dan het verspreiden van lijkenlucht. En ja, ik heb mijn dichters getoetst aan mijn persoonlijke poëzieopvatting. De poëzie laboreert voort, hoewel dient gezegd dat ook de gedichten een retrobeweging maken tot kort voor de opkomst van het nieuw-realisme.
Omtrent het verschil tussen Nederlandse en Vlaamse dichters stel jij je zelfs de vraag of wij - Vlaamse dichters - minder degelijk, minder intellectueel, minder beschaafd zijn. Je stelt vast dat wij muzikaler zijn, met meer mystieke overgave, elan en spontaniteit dichten en je zegt “Het Vlaamse gevoel versus het Hollandse verstand” (Paul van Ostaijen). Ik denk dat van Ostaijen er volledig naast zat, alsof wij minder verstand zouden hebben dan de Nederlander, en de Nederlander minder gevoel dan wij. Ja, dat verwenste minderwaardigheidsgevoel waar ik een onbeschrijflijke hekel aan heb. Jij schijnt er ook ten dele mee behept te zijn, of vergis ik mij?
Ik ben er van overtuigd dat Vlaamse dichters een andere bedding hebben dan onze bovenburen, ja. Dit heeft niets met arrogantie te maken, maar, zeg nu zelf, Vlamingen dichten met meer charme, de problematiek is herkenbaarder, soms zijn ze stereotiep, maar de ondertoon is minder moraliserend. Zijn Vlaamse dichters minder degelijk, minder intellectueel, minder beschaafd? Ik stel vast dat zij muzikaler zijn, met meer mystieke overgave, elan en spontaniteit. Ik heb zelf geen minderwaardigheidsgevoel (toch niet in dit domein). Mijn poëzie wordt goed onthaald, ook (en misschien beter) in Nederland. Onze Vlaamse poëzie wordt echter te weinig efficiënt gepromoot in Nederland. Wij zijn niet goed bezig, aan de Nederlander wordt een vertekend beeld van de werkelijkheid geoffreerd. Ik word er hoorndol van! Ofwel verzuipen onze dichters in een bad met (te) veel Nederlanders, ofwel is het rokje dichter dan het hemdje en mogen enkel de vriendjes in het bubbelbad. Zou dit toch de juiste manier zijn om ons “schoongewassen” aan de buitenwereld te vertonen?
Laat ons dan maar ongewassen blijven, Thierry, met de klei en modder plakkend aan onze kleren die naar ons geworpen wordt of werd. Toch schreef je dat Vlamingen Nederlandse poëzie schrijven. ‘Nederlandstalig’ klinkt beter, vind ik, nog beter is ‘Vlaams’ of Nederduits als je eeuwen terug wilt gaan. Denk je dat het nog lang zal duren eer Vlaamse auteurs zullen terugkeren naar hun wortels? Dat ze op eigen benen zullen staan? Dat ze niet langer zullen ingaan op de eisen van Nederlandse uitgevers (zijn er nog andere bij ons?) die verlangen dat alle Vlaamse woorden uit het œuvre geschrapt worden eer ze voor uitgave in aanmerking komen. Wil jij daarover iets kwijt?
Wij schrijven Nederlandstalige Vlaamse poëzie, akkoord. Ik blijf beweren dat onze Vlaamse overheid werkt met een fout decreet (ongelijke behandeling, geen subsidie meer voor literaire tijdschriften, te grote afhankelijkheid van commercie) en dat zij weinig onderneemt om onze poëtische kwaliteiten aan te prijzen enerzijds en anderzijds dat “het Vlaams” niet wordt geaccepteerd als een taal. Ik erger mij behoorlijk als onze Noorderburen te vaak de nadruk leggen op wat zij noemen: “Vlaamse dialectwoorden”.
De grens tussen dialect en taal is ook voor Nederland en Vlaanderen zeer problematisch. Al zolang als België als staat bestaat, vrezen de Vlamingen voor de teloorgang van het Vlaams. Er is niet alleen angst voor de invloed en de overheersing van het Frans, maar ook voor die van het Nederlands. Vlamingen dienen zich beter te profileren. Vele Vlaamse taalgebruikers, van De Panne tot Maaseik, weten meestal niet eens meer dat er een Vlaamse taal bestaat. Wij moeten ook een grotere belangstelling aan de dag voor de Vlaamse cultuur en geschiedenis.
Vlaams niet accepteren als taal berust op een vergissing van veel Vlamingen zelf, bezaaid als ze zijn met minderwaardigheiscomplexen. In het buitenland wordt onze Vlaamse taal nog altijd bij naam genoemd, vooral in Zuid-Amerika. De Nederlandse De Nederlander Karel Wasch, toch niet de eerste de beste, bewees me een grote dienst in een uitgebreid interview met volgende vraag: “Je beheerst verschillende talen (Frans, Duits, Engels, Spaans, Vlaams), is er verschil om er in te dichten en waarom koos je uiteindelijk voor Vlaams?” Waarop ik antwoordde:“Het verheugt me dat je zegt dat ik in het Vlaams dicht omdat het mijn moedertaal is.” Dat bedoel ik, Thierry: dat het vooral belezen en cultureel ontwikkelde mensen zijn - Nederlanders of Vlamingen - die onze taal als volwaardig beschouwen. Mensen die hun taal en zichzelf evenwaardig achten als andere talen en volkeren. Ik hoop dat ik nu niet als betweter overkom?
In de laatste vijftig jaar hebben de Vlaamse taalkundigen zich, tegenover het Frans, in plaats van zich als Vlamingen te profileren, tot het Nederlands gewend, misschien omdat ze zonder het zelf te beseffen de Franse kaart hebben getrokken en doorgegaan zijn het Vlaams als een soort minderwaardig Nederlands te beschouwen.
Precies. Vlaamse“taalkundigen (in het algemeen kennen veel Vlaamse auteurs hun taal veel beter dan deze taal-professoren) hebben geprobeerd een kuil te graven voor de prachtige Franse taal, en zijn in een Nederlands moeras terecht gekomen, waarin ze zichzelf aan het ingraven zijn. Door zich zo vaak te vergissen zijn ze ongeloofwaardig geworden. Wat denk jij van woorden als ruggengraat (als je het over je eigen rug of ruggegraat hebt, of over zielenpijn als je het over je eigen zielepijn of zielspijnen hebt). Wat vind jij van hun opgelegde stompzinnige dwangregels?
Ik dank je, Thierry, dat je mij zo welwillend en uitvoerig hebt geantwoord op alle vragen. Er zouden er nog een pak méér moeten komen doch de publicatieruimte in De Poëzietuin in het weekblad VM is beperkt. We hebben het de hele tijd over dichters en uitgeven gehad, en ik vind het gepast één van je uitstekende gedichten op te nemen, met jouw goeddunken, dat spreekt vanzelf. Het is een gedicht dat ik al lang koester en af en toe herlees. Het is er één dat ik bewaar tussen al mijn andere relikwieën. Het heeft iets elegisch, vooral door het woord ‘helmen’; het doet denken aan zoveel oorlogsdoden. Dit gedicht verheft ons ver boven alledaagse sleur en momenten van eenzaamheid.
Aan zee
De stad broedt de zomer uit, mijn kind.
Een late valk slaat de vlerken uit.
En in de verte kirren als vogels
meisjes op de schelpen van de zee.
Een vogel wiekt onhoorbaar naar de zon.
En killer voert de wind een snavel.
Een boot stoot schoorvoetend voorbij.
En kruiers voeren de zomer naar de haven.
De zee zet gretig haar lippen in het strand.
En witveren vogels schillen het schuim
met het scherp van hun vleugels.
En straks staat de kou op uit de helmen.
Hiermee kunnen we misschien afronden in de hoop dat de lezers met heel veel interesse jouw woorden zullen lezen, Thierry, en er de nodige gevolgen zullen aan geven. Met dit laatste bedoel ik diegenen die het voor het zeggen hebben in het onontwarbare kluwen van het Cultureel Beleid van de Vlaamse Regering.
Iris Van de Casteele - oktober 2010
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten