Gesprek met Thierry Deleu naar aanleiding van zijn zoveelste nieuwe bundel, Ebbe en vloed
We beginnen met een biografisch overzicht van Thierry Deleu. De auteur woonde tot 1976 in Wevelgem. In 1966 richtte hij met Lionel Deflo het tijdschrift Kreatief op. Daarna leerde hij de kunstschilder Marcel Coolsaet kennen, met wie hij het tijdschrift Boulevard oprichtte in 1970. Vanaf 1976 was Deleu woonachtig in Harelbeke, aan de Vlaanderenlaan, en bij zijn oppensioenstelling in 2000 verhuisde hij naar Oostduinkerke. Deleu stond beroepshalve in het onderwijs, respectievelijk als leerkracht, directeur en kabinetsattaché. Als auteur publiceerde hij gedichtenbundels, essays, romans, biografieën, bloemlezingen en leerboeken Nederlands. Thierry Deleu stond aan de wieg van meerdere literaire en culturele activiteiten. Hij organiseerde tentoonstellingen en belichtte uitvoerig de Harelbeekse burgemeester, wijlen Marc Bourry, de dichter André Velghe en de Antwerpse auteur Guy van Hoof. Met deze laatste begon hij de kleinschalige uitgeverij Het Schaap, als een uitloper van het tijdschrift Boulevard, waarin hij samenwerkte met beeldend kunstenaar Marcel Coolsaet. Hij publiceerde bijdragen in de belangrijkste tijdschriften van de Lage Landen bij de zee. De evolutie van zijn werk is terug te vinden in de twee essays die Guy van Hoof over hem schreef: Aan wat overblijft heb ik genoeg (1986), en Thierry Deleu, jager in zijn grondgebied (2000).
Eb en vloed is je laatste gedichtenbundel. Ik merk dat je af en toe bundels publiceert als netbook. Waarom?
Internet is een uitstekend medium om velen te bereiken. Maar ik beschouw deze wijze van publiceren ook als een soort van dankbaarheid aan mijn vele lezers. Een gratis cadeau uit erkentelijkheid. Maar dit is zeker geen signaal dat het boek in papiervorm zou zijn afgedaan, zeker niet, ik blijf het boek in zijn verpakte vorm koesteren. Eb en vloed zijn gedichten over reizen en thuiskomen, weggaan en terugkeren, ook in gedachten. De bundel kan als netbook worden gelezen op http://www.knightsrazor.be/xDocs/EvEnVloed.pdf
Geen heimwee naar Harelbeke?
Neen, wij wonen nu een kleine tien jaar aan zee in Oostduinkerke, op enkele stappen van de duinen, het strand en het water. Op het einde van een rustige, doodlopende laan. In een klein appartementsgebouw met slechts vijf gezinnen. Allen gepensioneerd, de meesten komen uit het onderwijs.
Natuurlijk volg ik nog een beetje de politiek in Harelbeke. Ten slotte heb ik er veertien jaar een actieve rol gespeeld, vooral echter achter de coulissen, als tekstschrijver en campagneleider. Tot 2006 stelde ik hier ook altijd mijn boeken voor in de stadsbibliotheek.
Bovendien heb ik er tweeëntwintig jaar les gegeven. In 1988 werd ik directeur secundair onderwijs in Tielt.
Wat denk je van het huidige politieke landschap in je oude gemeente?
Ik heb de coalitie CD&V en SP.a helpen op de rails zetten. Maar waar ik bijzonder trots op ben, is de verjonging van de lokale SP.a. Ik heb uitgevoerd wat ik altijd beloofd had: mijn generatie een stap opzij doen zetten voor een jonge, ambitieuze nieuwe generatie.
Van jou wordt gezegd dat je geen socialist was in hart en nieren. Is dat zo?
Dit moet ik toch even nuanceren. Indien je bedoelt dat ik enerzijds voor een links-liberale koers kies en anderzijds een Vlaming ben in hart en nieren, dan heb je gelijk. Radicaal links ben ik nooit geweest, maar wel sociaalvoelend en een fervente verdediger van de belangen van de kleine man. Op voorwaarde dat hij zich gedraagt en er niet op uit is om te profiteren van de sociale zekerheid. Laat ons zeggen dat deze houding mijn persoonlijk socialisme is. Bovendien heb ik nooit de ambitie gekoesterd om op een lijst te staan, wat gezien mijn plaats in de partij had gekund. Ik ben geen modale politicus.
Mag ik weten welke stem je nu uitbrengt?
Dat is privé. Maar laat mij het zo stellen: ik wil een doordacht confederaal België. Een land met vier deelstaten: Vlaanderen, Wallonië, Brussel en het Duitstalig landsgedeelte. België hoeft niet op te houden te bestaan, maar de gemeenschappen moeten bijna alle bevoegdheden in handen krijgen. Ook de koning mag blijven, maar dan met een bevoegdheid die nauwelijks indruk maakt en met een koninklijke familie die geen dotatie meer krijgt. Wie steenrijk is, hoeft geen beroep te doen op de kleine man, dit is immoreel.
Nu een eerste vraag over de aanleiding tot dit gesprek: je schrijft je te pletter.
Ja, ik geef toe: ik ben een veelschrijver. Ik schrijf gepassioneerd. Schrijven is geen hobby, maar een passie geworden sinds ik met pensioen ben. Vijf uur per dag. Drie dingen overheersen mijn laatste winter: reizen, schrijven en de kleinkinderen. Schrijven dus. Sinds ik met pensioen ben, schreef ik zes gedichtenbundels en zeven romans. Ook een paar essays waarvan er een al aan zijn tweede druk is.
Waarom zoveel gedrevenheid?
Of bedoel je: moet dit nog? Waarom niet? Ik zou kunnen antwoorden met een cliché: ‘om mij te bevestigen’, maar er is meer: schrijven is een nieuwe wereld creëren, een middel om je af te reageren, een extra kans om te overleven.
Een nieuwe wereld, zeg je. Je gedichten en je romans zijn pure fantasie?
Ik wist dat je dit zou vragen. Mijn boeken zijn deels autobiografisch, onder andere omdat ik kapstokken nodig heb om mijn verhaal aan op te hangen. Vele personages zijn deels fictief, deels niet-fictief. Vele situaties en personages zijn echt, maar met kleine wijzigingen om niemand te kwetsen. Vaak versmelt ik twee bekenden tot één fictief personage. Maar altijd heb ik bekende mensen in mijn blikveld. Tussen alle fictie ontwaart een aandachtige lezer veel herkenningspunten en dat maakt het lezen ook zoveel boeiender.
Dat je een goede schrijver bent, daar is iedereen het erover eens. Dat je veel schrijft, ook. Als dichter heb je je literaire sporen verdiend, je bent zonder meer een van de betere liefdespoëten van de Lage Landen bij de zee. Ook als essayist en biograaf ben je niet meer aan je proefstuk. Ik wil het echter hebben over Deleu als romanschrijver.
In 2002 verscheen je eerste roman, Eindterm, het eerste deel van een trilogie.
Die eerste roman ging in hoofdzaak over de tijd dat je op het kabinet Onderwijs werkte van 1995 tot 1999. Na dit eerste deel van de Creuse Trilogie verscheen in 2003 Amélie Laforêt en in 2004 de historische roman Arsène du Frêne, heer van La Vallade.
In Amélie Laforêt is het decor de Creuse, spec. de streek rond Confolent en La Vallade. Ook de historische roman Arsène du Frêne, heer van La Vallade speelt zich daar af, in de jaren na de opheffing van de Orde van de Tempeliers.
In Arsène du Frêne, heer van La Vallade onthul je ook inwijdingsrituelen, waarbij opvalt dat zij verwant zijn met die van de Loge. Is dit fictie?
Ik ben een niet meer actief lid van de Vrijmetselarij, maar ik zie ook wel de realiteit achter de boodschap. Ook hier, zoals in elke vereniging of genootschap, heb je met mensen te doen. Ik moet je niet uitleggen hoe mensen zijn. Of toch? Mensen hebben goede en slechte eigenschappen, deugden en ondeugden.
Mensen creëren complexe sociale structuren, die bestaan uit talrijke samenwerkende en concurrerende groepen. In dezelfde groep verschillen mensen opnieuw van elkaar vanwege onverenigbare ideeën. In dezelfde groep vind je tolerante mensen en fanatici. Ik heb de waarheid altijd gezocht tussen deze twee extremen.
Terug naar je romans. Na de Creuse trilogie kwam er een roman over psychiatrie en schizofrenie. Ook autobiografisch?
Klamme handen verscheen in 2006. Het is het verhaal van een zachtmoedige, enigszins eigenzinnige psychiater. Ik heb mij hiervoor grondig gedocumenteerd en ook met bevriende dokters gepraat. Ik kan niet verhelen dat ik de toestanden in een psychiatrische instelling goed ken. Ik heb mij vlot kunnen inleven in de wereld van de schizofrenie.
De vraag echter naar de verhouding tussen feit en fictie is een vraag die door de lezer vaak wordt gesteld en die ook nooit naar complete voldoening beantwoord wordt. Is dit niet zo?
Ja, dat is juist. Een roman zegt veel over de schrijver.
Na Klamme handen waag je je aan een politieroman, De doden zwijgen niet uit 2008.
Moord en wedermoord is de rode draad in het verhaal. Het is een literaire politieroman, waarbij ik probeer het onderzoek te beschrijven zoals dat het in de werkelijkheid zou plaatsvinden. Het wordt echter ingebed in een homofiele relatie en in de spielerei van een vrouwelijke rechercheur.
Ook “Wie schrijft, die blijft” breng je dikwijls te berde.
Ik besef dat ook mijn eigen leven voorbijgaat. Met mijn werk wil ik sporen laten in de tijd en zo een vorm van “onsterfelijkheid” bereiken.
Daarnaast probeer ik ook greep te houden op de werkelijkheid die mij omringt. Naar mijn overtuiging zijn mens en werkelijkheid heel complex. De mens is een mysterie en steeds is hij op zoek naar het eigen “ik”. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naar toe?
Schrijven is voor mij een zoektocht naar de eigen identiteit. Daarom heb ik het in mijn boeken - vooral in de romans, maar ook wel in mijn poëzie - over mijn eigen afkomst en over machten en machthebbers die mijn leven mee hebben bepaald. Macht staat niet los van personen, instanties en stelsels.
Je zesde roman, Liefde en dood op Sint-André, wordt door critici de beste tot op heden genoemd.
Voor mij zijn Eindterm en Liefde en dood op Sint-André de betere romans van de zes. In Liefde en dood op Sint-André richt ik een virtuoos vergrootglas op de gapende wonden die de liefde kan opleveren. Ik probeer aan te tonen dat het thema nog even vers is als in de tijd van de Grieken.
Het verhaal breng ik met zoveel ironische distantie, humor, liefde en intelligent gemopper dat de lezer er zich in herkent.
Behalve over de liefde, gaat dit boek ook over de schaamte, de wroeging, de spijt.
Fictie toch?
Ik stoei met het autobio-genre dat zich toelegt op de adem van het onechte. Op een wonderlijke manier lijken het heerlijke leugens, verzonnen verhalen.
Is Liefde en Dood op Sint-André een therapeutisch sprookje? Wordt hier de verbeelding ingezet om een diepere werkelijkheid te verdoezelen?
Ik heb al eerder semi-autobiografische romans geschreven, maar deze keer lijkt de noodzaak voor deze roman urgenter te zijn dan voorheen. Pijn is een terugkerend element in het boek: de pijn om achtergelaten te worden. Deze pijn moet ongedaan worden gemaakt en dat kan alleen door na te denken over wie je bent en waar je vandaan komt en door onder woorden te brengen waardoor de relatie zou kunnen zijn stukgelopen.
Liefde en dood op Sint-André gaat echter niet alleen over de liefde, maar ook en misschien vooral over eenzaamheid, ontgoocheling, zelfonderzoek, verraad, verlies, verbittering, negatieve gevoelens die even rap weer omkeren in nieuwe liefde.
Vindt je werk, zowel je poëzie als je romans, een breder publiek?
Nu nog meer dan vroeger. Dat zal - hoop ik - te maken hebben met de kwaliteit van mijn werk zelf, maar ook met de verbreding van mijn actieradius. Een tafelspringer word ik echter nooit.
Ik probeer de regie over mijn leven te behouden zodat ik niet hulpeloos rondzwerf, maar mijn leven nu verschilt echter hemelsbreed met het leven voordien. Ik sluit mij minder af van de literaire wereld. Ik durf de lat hoger leggen.
Liefde en dood zijn thema’s van alle tijden. Niet voor niets is dood het laatste woord in de titel, want na liefde volgt onherroepelijk de dood.
Ik zou het niet beter kunnen zeggen.
Liefde is altijd binnen handbereik en vormt meestal het thema, al loert onvermijdelijk de dood om de hoek en daar moet nog mee worden afgerekend. Liefde geeft mij een nieuw elan, een andere visie, terwijl onrust om de dood wordt omgezet in vitaliteit.
Wat staat er in 2011 op het getouw?
Binnenkort komt een biografie uit over een bekend politicus aan de Westkust. In mei geeft Demer Uitgeverij mijn nieuwe verzamelbundel Strandjutter uit. In september verschijnt een nieuwe roman, Niets is wat het lijkt en einde jaar redigeer ik het 2de jaarboek van “De 50 Meester-dichters van de Lage Landen bij de zee”. Deze drie uitgaven worden voorgesteld op het gemeentehuis van Koksijde.
Dank voor dit gesprek.
Georges de Courmayeur
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten