THIERRY DELEU
ONTWAKEN
languit haar naaktheid een preuts gewaad
op haar been een streep geronnen licht
dat zich een weg baant in de kamer
naar lavendel ruiken de lakens
doodstil dit huis in een beginnende regen
de zon schuift haar lichtende ladder uit
op de vleugels van haar ogen
even talmen zij wanneer een wolk
over de heldere ruimte glijdt
nu knipperen ze in het blinkende licht
languit haar handen achter het hoofd
vraagt zij hoe laat het is
LIEFDE
aan Netje, de liefde van mijn leven
Voorzichtiger dan vlinders strijken
mijn lippen op je schouders neer.
Zo-even weer. Als het sneeuwen
van meeuwen op de wiegende zee.
Liefde is huiver. En gulzigheid.
Van mond en tanden, krauw en beet
en tederheid van vogelveren.
Liefde is ook jagen, prinses,
op de katten in je ogen,
op de welpen in je enkels,
de springgazellen van je geest.
Liefde vernietigt niet, prinses.
Haar prooi wordt meesteres,
mijn roede haar trouw reptiel.
Liefde is elk uur als de duur
van een vlam tussen rook en as.
HET ONTWAKEN
Langs een ladder van zon huiverend
sijpelt het licht de kamer in.
Zij glimlacht vaag en rekt zich uit,
haar zilte haar berijmd als loof.
Zacht als een marmot om te strelen,
haar huid mooier dan de rankste ree.
Ik proef de wijnen van haar bloed,
de geurende amber van haar leden.
In het nachtwoud van haar haar
fluister ik gedichten en gebeden.
Mijn hand glijdt naar haar schoot
en loopt verrukt haar lichaam in.
Zij smacht nu onder de dekens,
ik ben te laken, te loef, te lij,
verstrooi in reeksen kreten
de huiver van haar kleine meeuwen.
IK LEG HET OOR
Ik leg het oor op haar buik
en laat er rauwe bloemen achter,
eerst sneeuwklokjes, dan anemonen,
speenkruid en klaverzuring.
Haar buik een nest jonge eenden
peddelend in het dikke water.
Ik druk mijn stethoscoop tussen
de sleutelbloemen en viooltjes.
In haar heupen voel ik vogel
en vleugels beven als een riet.
Tussen haar oevers slijm is het
water dat zich traag beweegt.
AAN HET WATER
De kleur van gras ben ik vergeten.
Zij kent de geur van hooi, de smaak
van water, het waaien van het riet.
Zij rekt zich uit als een konijn,
belust op 't zwoele minnespelen.
Ik vlij mij neer op 't slanke dier,
dat wuft en warm mij drijft naar
't wassend wier waarin mijn vinger sluit.
Aan de dode arm van de rivier
spreidt zij onbeschroomd gedwee
de twee verhalen van haar benen.
En de zon leest zich de ogen uit.
LA CHAISE-DIEU
In La Chaise-Dieu in portieken
en om de hoeken godsdienstig
besluipen wij de liefde,
wij maken kleine geluiden,
drinken ice-tea au citron.
De zon kruipt over ons heen,
beneemt ons de adem als wij
stijgen naar La Casa Deï.
Wij rusten er met de dieren,
warm nestelt zich de wijn
in de roes van ons verhaal.
In het gastenboek schrijf ik
de initialen van je naam,
de bruine glimlach van je ogen,
de goede geur van je oksels,
de merknaam van je huid.
EEN ZOMER IN DE MOEREN
Een zomer in de Moeren
aan de bocht van Cabour
tussen broek en schote
land van koolzaad en rapen
zij vlijt zich neer prooi
lenig dier dat half opgericht
mij zoent in tegenlicht
onder navel en lenden.
Ik verstijf tot pagode
op deze binnenduin
stokebrand geuzenstorm
Seinemolen zonder wieken.
Als zij openwaait delta
van genot moeras onderkomen
voel ik het koolwitje
beven in haar heup.
VINKEM OP DE SCHREVE
Ik heb op zijn Frans gemind
in dit koninklijk bordeel
Vinkem op de Schreve.
Sedert is zij in al mijn
zinnen vrouwe Camelot
teugel van mijn Pegasus.
Haar huid zit om de perzik
in mijn hand het parfum
van haar lichaam hangt in
de lucht die ik adem.
In de wiekslag van een meeuw
hoor ik haar schaterlach.
Zij is mijn evangelium
geen vrucht smelt in mijn mond
of ik denk aan haar.
Vinkem op de Schreve.
SAINTE-MADELEINE DE MASSIAC
Ik leg mijn kleed af naakte
jager poreuze huid verklein
de afstand tussen jou en mij
mijn handen pezig spannen
een koord tot boog bevende
bode pijlsnel opgebrand.
Zij gooit haar rozenkrans
naar de overkant zwijgend
de handen voor zich uit
in wedloop met het licht
de van troost beroofde.
In het diepe gras beneden
meten meisjes knapen
als dieren vermomd hun liefde
tussen ruisende blaren.
Op menselijke wijze.
SINT-FLORA
Wij snuffelen de berm op
in de wei liggen schapen
uit de hemel gevallen
meteorieten een reiger
komt aan de einder neer.
Zij ruikt naar pas gemaaid gras
haar lippen beginnende dauw
dauwdraden waaraan vlinders
zinderen. Ik voel hun vleugels
trillen als zij kreunend
openbarst haar schoot mijn
bloeiende dood. De aarde
duizelt als wij huistoe
schrijden een paard met kar
schudt als een natte poedel
de geluiden van zich af.
Thierry Deleu

Geen opmerkingen:
Een reactie posten