Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

5 augustus 2010

Uit ons archief - zegge en schrijve 1981 - een historisch document

Op reis in dit denkbeeldig land dat Het Zuiden heet en het noorden kwijt is…


(1981)


Ik weet dat u een rijke verbeelding bezit. In mijn omgeving is de macht van de verbeelding een gecultiveerde gave. Voor sommigen een talent. Een scherp inzicht in de realiteit houdt ons met beide voeten op de grond, maar slechts door verbeelding ontsnappen wij, verleggen wij grenzen, bereiken wij het land dat ik u beschrijven wil.

Om dat denkbeeldig land met een glimp van sprookjesachtigheid te tooien, plaats ik het in een koninkrijk; zijn naam luidt: Het Zuiden – het heeft het noorden verloren - en zijn koning wordt aangesproken met Baudouin. Ik reisde daarheen vermomd als leek, omdat marginalen daar zo moeilijk toegang krijgen.

Nauwelijks had ik zijn bodem betreden of de bewoners hielden niet op mij te verbazen. Niet dat zij dit opzettelijk deden, zo begreep ik later. Een dissidente schrijver van te lande, ene Bert Popelier, schreef over zijn land: “Het wemelt er van bizarre personages, verbonden door even vreemde relaties, kleine maar parelende spinnenwebjes; het is er altijd herfst en het motregende gestaag, men zegt: sinds mensheugenis.

In dat Zuiden houdt men elkaar angstvallig in het oog, niet tegen betaling - men is er niet in Het Noorden - of op bevel, maar gewoon omwille van een onnaspeurbare volksgewoonte, te vergelijken met een dorpstraditie. Wie er hardop droomt, verstoort de gezelligheid.

De meesten van dit land behoren tot het Extreem Centrum (EC), zij hangen de theorie van De Papisten aan, hét gezaghebbende blok dat aan de kruising van paap met pater, rooms met oud zijn wijsheid ontleent. Een lobbygroep – als je wilt – van aftandse vadertjes, gewend met hun soortgenoten te tafelen, om dan minzaam te kunnen sabberen over de dingen van weleer.

Hoe onwaarschijnlijk ook: zij houden hun greep stevig in het heden: zij verzwijgen het gewoon!”

De dingen van weleer?

In de zestiende eeuw was dit land hét cultuurland, en Antwerpen was wat New York nu is. De contrareformatie maakte daar een eind aan en dit land werd een intellectuele en culturele woestenij.

Andere volkeren streden voor hun vrijheid, de bewoners van dit land tegen. Zij vochten tegen Jozef II die daar enige Verlichting wilde brengen; in 1940 gingen zij vechten met Hitler. Ik hoop dat het de laatste opflakkering van hun achterlijkheid is geweest.

Bij die dingen van weleer horen ook de eerste tekenen van emancipatie. Die werden angstvallig in het oog gehouden. Eén van de meest gelezen boeken uit die tijd van toen was “De Geloofsafval in Vlaanderen” van pater Laurentius Julius Callewaert, later wegens collaboratie vervolgd, zei men mij.

De belangrijkste oorzaak van die geloofsafval, zei de zwarte pater, was natuurlijk de parlementaire democratie die dingen toeliet die vroeger heel gemakkelijk verboden konden worden. Zoals schunnige badpakken aan het strand.

Andere factoren waren de verstedelijking en de industrialisering. Maar ook de grotere mobiliteit van de bevolking - vandaar de theologische discussies over de fiets. Pater Callewaert maakte zich zorgen over het feit dat de arbeiders op de trein slechte gazetten lazen (“Het Laatste Nieuws”) en dat er godgeklaagd aan geboortebeperking werd gedaan. Statistisch stelde hij vast dat de bewoners van dit land niet meer zo gehoorzaam fokten op bevel van de paus, en dat het aantal geboorten per duizend inwoners was gedaald tot “de helft van een gezond normaal aantal”.

Dit zijn de dingen van weleer. In een land waar alles uniform katholiek was, waar de media door de clerus werden gecontroleerd, waar de geuzenroman zowat het enige was waarin dissidentie de kop opstak. Neemt u het mij niet kwalijk, dat mijn verbeelding even uitgleed over enkele dingen van weleer.

Opgelet, dit is geen echt reisverslag, een nauwkeurige weergave van zoiets gek is niemand gegeven. En ook, het ware levensgevaarlijk. Ook nu nog houdt men in het Zuiden elkaar angstvallig in het oog. Het is een volksvermaak gebleven.

Ik weet mij in uw achtbaar gezelschap beschermd en laat mij leiden door mijn verbeelding: zonder enige vermetelheid verliest mijn verhaal zijn geloofwaardigheid.

Naast dit Extreem Centrum der Papisten, waar Popelier naar verwijst in De Dode Letter, wonen daar ook een krans jonge Turken die zich CVP-jongeren noemen en goed van de tongriem zijn gesneden.

Grof en kortzichtig schieten zij met scherp op alles wat beweegt. Zij ontzien niemand, verdraaien de werkelijkheid en lasteren iedereen. Maar wat het ergste is: zij beschouwen deze activiteiten als polemiek. Zij roepen zichzelf uit tot de stoutste van de klas, gedragen zich als jong bier dat moet gisten en komen elke dag in de picture, kortom ’s lands peil is ontroerend laag, als die jonge Turken tot maatstaf dienen. Maar zo eenvoudig is het ook niet.

De inboorlingen zijn gegroepeerd in drie grote clans. Van een politieke familie (een beschaafder woord voor clan) kan zelfs een leek verwachten dat zij een visie heeft en/of een stroming vertegenwoordigt. In dit Zuiden komt hij bedrogen uit. Ondanks hun verschillende outfit hebben de leden van de rode, de blauwe en de gele familie het uitzicht van een soufflé, of een melange, koffie met veel melk, een beetje van alles en niets. Vooral dit laatste ingrediënt haalt de bovenhand. Ze boeien niet, ze stralen niets uit, ze blozen niet, ze verkleuren wel, er waait geen wind door.

De grote drie vormen samen Het Gouvernement. Met aan het hoofd de dode Koning. Het zijn selecte relicten van vroegere idealistische, naïeve, vermetele clanoversten, nu eenzame grijsaards die hun medewerkers rekruteren uit ’s lands middelmatigheid, of hoe zij hun macht behouden en zich laten omringen met een slippendragende hofhouding en carrièrecourtisanes. Blind zien zij het licht. Wat kan hen overkomen?

Dit Zuiden kan geen levendige geest verdragen. Het voerde zijn intellectuelen gratis naar Het Noorden uit - dit land vlakbij waar de mensen dezelfde taal met een andere tongval spreken. Daarna kopen zij de producten van deze geëvacueerde geesten tegen harde valuta. Het lijkt op masochisme.

Gek land, dit denkbeeldig land. Dat er op de middelbare scholen van de Papisten, - zijzelf spreken van “onze vrije scholen” -, nooit, op een propere passus na, over vrijzinnige schrijvers wordt gesproken, dit is indoctrinatie. Dat de politieke medewerkers, van (net onder de) top tot teen niet worden gekozen voor hun competentie maar voor hun slaafse gehoorzaamheid, dit is de regel wel. Dat deze heren, - de dames komen niet in het stuk voor, - op de rug van het staatsbudget dineren en degusteren, is niet degoutant maar vermakelijk, immers zij worden er bolrond van en vadsig en soms onoplettend. Dat ik in dit Zuiden veel handen heb geschud van grote en kleine gezagvoerders met uitgestreken gezichten die verzwegen wat niet mocht worden gezegd, dit deed mij wenen, tranen in de motregen, want het motregent er gestaag.

Dit en nog veel meer; dit Zuiden handelt als beschreven, en ik heb niet overdreven en zelf veel (nog) niet gezegd van wat ik heb gezien. Uit schroom. Omdat het ongeloofwaardig is. Ik weet dat de verbeelding soms overdrijft. Toch is zij geloofwaardiger dan de werkelijkheid van obscure corruptie en gecultiveerde middelmatigheid.

Op het laatste van mijn reis wenste ik mij een heidens eind weg van dit katholieke land, ik sloot mij op in mijn kamer die ik had gehuurd boven een café waar blijkbaar ook ene Merckx verbleef en een zekere Van Looy, die namen hoorde ik daar het meest.

O, het schiet mij nu pas te binnen dat ik u niet heb verteld dat Het Zuiden waar wij nu verblijven het noorden is van een kunstmatig land, Belgenland genoemd naar de stam der Belgen die hier zouden hebben gewoond, bier gebrouwen en vrouwen versierd. Het zuidelijk deel van Belgenland is dan weer Het (lonkend) Noorden van een groot en mooi land waar Frans wordt gesproken, ’t Fransche zeggen die aan de toog hier beneden.

Ik schreef ook nog niets over mijn vrienden, de marginalen. Zij behoren eveneens tot het taalgebied van Het Zuiden. Alleen, zij blijven in leven persona ingrata; later, bij de verjaardag van hun overlijden, - doden zijn zo’n doetjes, - richt men - als het echt niet anders kan - voor hen een borstbeeld op of men metselt een gedenkplaat in de gevel. In dit denkbeeldig land - dit Vlaanderenland - leven wij. In dit arme Vlaanderen ligt ons gemeenschappelijk arbeidsveld.

Aan het hoofd van het Belgenland staat een mistige figuur die geregeld verschijnt op officiële plechtigheden, zweverig wordt toegejuicht door vrouwen en schoolkinderen met een vlagje, “Vive le roi” hoor ik en “Vive la reine” – hij is getrouwd met een Spaanse, een levend symbool van Maagd- en Moederschap, die ziekenhuizen bezoekt en bloemen in ontvangst neemt, glimlacht en wuift.

Naast (niet onder) de vertegenwoordiger van het Erfelijk Gezag staat een vertegenwoordiger van God. Hij is het hoofd van de bedienaars van de officiële eredienst, de staatsgodsdienst. Hij is de voorlaatste schakel in de hiërarchie van het Oppergezag; dit impliceert gehoorzaamheid en loyauteit. Dit wil ook zeggen: doctrinatie, onverzettelijkheid, hersenspoeling. Want de vertegenwoordiger van God beroept zich op Waarheid, dogma en Goddelijke Wetten.

Dit is de basis van het netwerk van ’s lands instellingen, oneindig gedifferentieerd en toch ontstellend eenvoudig.

Het Gezin, cel van de samenleving, is heilig, ook het Huwelijk, instelling en sacrament. Het wordt door het Recht beschermd tegen alle Gevaren door de Wet, die op haar beurt door Vorst en Prelaat gehuldigd wordt. Het Recht verandert vervolgens een reeks daden in Misdaden met de bedoeling de Orde te handhaven, waarin iedereen rustig zijn toekomst uit kan bouwen in het belang van de Gemeenschap.

De School geeft aan de kinderen, de toekomst van het land, een zekere vorming die hun moet toelaten een behoorlijke positie in de samenleving te bekleden en door vlijtig te werken op te klimmen in de hiërarchie van de economische waarden.

De Godsdienst waarborgt aan kinderen en volwassenen het Eeuwig Geluk, op voorwaarde dat zij zekere normen en voorschriften in acht nemen die door iedereen als goed en positief worden aangezien.

Het Leger vormt de jongelingen van het land tot wakkere soldaten, die steeds paraat zijn en onvoorwaardelijk gehoorzamen aan het militaire bevel om in dienst van Land en God het grondgebied te verdedigen, als het moet zelfs ten koste van hun leven.

De regels van de Moraal verschillen niet essentieel van die van de Godsdienst, of van die van het Recht, of van de regels die heilig zijn in Gezin, School en Leger. Deze regels overlappen elkaar meestal om een stevig geheel te vormen, steun en stut voor een geestelijk gelukkig en fysiek gezond volk.

In dit teken zorgen de artsen voor de genezing van hun patiënten en verdedigen de advocaten naar best vermogen de belangen van hun clientèle. In dit teken staan de notarissen hun cliënten bij in de ingewikkelde verhandeling van roerend en onroerend goed en verstrekken de apothekers de geneesmiddelen die door de artsen zijn voorgeschreven. In dit teken bouwen machtige bouwondernemingen ruime en gezellige woningen in een clean milieu en verschaffen de grootindustriëlen in hun fabrieken werk aan duizenden arbeiders. In dit teken worden ministers benoemd om aan het hoofd van hun departement te staan en waken de schooldirecteurs over het hoog peil van het onderwijs.

In dit teken, dat het teken is van de Moraal waarvan de Regels niet essentieel verschillen van die van de Godsdienst, wordt dit Belgenland bestuurd.

In dit feitelijk land leven wij. In dit Belgenland, waar Het Zuiden het katholieke deel van is, ligt ons tweede gemeenschappelijk arbeidsveld.

In het aanschijn van dit oubollige Belgenland wordt het hoog tijd dat de vrijdenkende zich vragen stelt naar de draagwijdte van zijn houding in dit door-een-christelijk-wereldbeeld geïnspireerd staatsbestel. De publieke opinie, onze maatschappelijke conventies, onze geboden en verboden gaan nog steeds uit van dit christelijk wereldbeeld. Alle niet-christelijke opvattingen en gedragingen worden behandeld, alsof zij dwalingen zijn van zieke geesten.

De basis van ons staatsbestel is een fictie. Omdat de Godsdienst, levensbeschouwelijk verwoord in de Katholieke Kerk, politiek verwoord in de CVP, blind blijft voor de vele onkerkelijken en vrijzinnigen in ons land. (Dit aantal is de resultante van fouten van de Kerk, van bij haar aanleunende groepen en van voor haar militerende personen. De hieruit ontstane gevoelens van haat en wrok, misnoegdheid en verbittering zoeken moeizaam naar een Vrijzinnige Beweging.) Omdat zij moeten leven in een vrij homogeen, klerikaal en conservatief land, waar de buitenkerkelijken voortdurend voor erkenning, zelfs voor bestaansrecht moeten strijden.

Godsdienst, Kerk en CVP blijven echter blind voor dit groeiende aantal.

Ons levensmodel blijft functioneren binnen de voorbeeldige vormen van het christendom. Dit christendom blijft aanspraak maken op religieuze, zedelijke, culturele en politieke macht.

De roep om een christelijke staat, een christelijke cultuur en politiek is huichelarij, omdat het een voortdurende verkrachting is van het recht op een eigen geestelijk-zedelijk leven.

Het wordt hoog tijd dat wij - sterk in eenheid door verscheidenheid - deze christelijke woordvoerders de les lezen.

De confessionele verruiming van de PVV, die de opvolgster is van de vrij manifest antiklerikale Liberale Partij, de groeiende invloed van de christen-democratische vleugel in de huidige CVP en de pogingen van SP-zijde om meer dan platonisch contact te krijgen met de katholieke arbeidersbeweging hebben weliswaar de traditionele begrippen behoorlijk door elkaar gegooid. Maar hoe progressistisch de officiële katholieke partij ook moge evolueren, toch blijft ze in de praktijk als de wereldlijke arm van de Kerk in het Belgische politieke leven. Zij blijft opposant nummer één. Ook morgen nog.

Ik wil met u een derde versie van onze “Belgische soevereiniteit met haar monarchale dimensie” ontwikkelen. De eerste versie handelde over een denkbeeldig land, de tweede versie over een feitelijk land, de derde over de toekomst.

Tegen het eind van deze eeuw zullen onze interne als onze uitwendige politieke grenzen erg vervaagd zijn. Als stukje rechteroever van de Kanaalzone en onderdeel van de daar bedrijvige havenzone Duinkerken-Rotterdam zal België een demografisch onstabiel gebied zijn met veel (im)migranten, multiraciale binnensteden en een hoofdzakelijk tertiaire, dit is diensten producerende economie.

Wij zullen te klein zijn om nog te fungeren als “heimat” voor arbeid, kennis en belangrijke vormen van handel. De drain van hersens, geld en cultuur zal ons woongebiedje omvormen tot een diplomatieke vrijhaven voor de wereldpolitiek op zijn Zwitsers. Het ligt voor de hand dat nieuwe uitingsvormen zullen ontstaan met een sterk elektronische inslag. Uitingsvormen die echter de geestelijke mobiliteit van de mens niet zullen aantasten, integendeel.

Daar zou een nieuwe kiem kunnen liggen voor een breed opgevatte kerkelijkheid en religie. Indien die religieuze renaissance niet strikt theologisch, maar ook weer politiek verloopt, moeten wij deze in de kiem smoren vooraleer het te laat is. Met name van het christendom kan worden verwacht dat het niet los zal geraken van 1500 jaar machtsbekommering. In dit toekomstig België ligt ons derde gemeenschappelijk arbeidsveld.

Een beetje literair, - maar dit is mijn sterkste wapen -, een beetje zwart-wit voor een beter begrip, heb ik onze drie gemeenschappelijke arbeidsvelden getekend: het katholieke Vlaanderen, het oubollige Belgenland en het nieuwe België.

In mijn nawoord wil ik een actieplan ontvouwen, enkele gemeenschappelijke werktuigen aanreiken, waarmee wij - één in verscheidenheid - de klerikale betutteling kunnen tekeergaan.

Dat wil niet zeggen dat wij in een heilige oorlog het kruit van de verdraagzaamheid moeten afschrijven als ouderwets en inadequaat. Maar de definiëring van dit begrip is te beperkt. Wat men verdraagt, is per definitie onaangenaam. Het begrip moet worden uitgebreid tot: aanvaardzaamheid. Van de Kerk moeten wij eisen (in vroegere tijden hebben wij dit nog verwacht) dat zij een houding aanneemt van aanvaardzaamheid. Maar diep in haar zit ingebakken dat zij de andersdenkende ziet als iemand die dom, slecht of beide is. Die klerikale houding moeten wij bestrijden.

De maatschappij van morgen, - dit kunnen wij toch sterk vermoeden -, blijft een zeer bewegende en beweeglijke. Gesloten genootschappen, gestold in hun geaccepteerde visie op de kosmos, de cultuur en de medemensen, kunnen wel dienen als schuilplaats, als schuilkelder, als haven voor hen die het varen moe zijn. Maar hun zeldzaamheidswaarde (incluis hun zelfredzaamheid) ligt daar niet. Het schenken van rust, van veiligheid, met daarbij een welomschreven ethiek: er zijn er wel meer, die beweren dat ze dat kunnen aanbieden. Neen, interessanter is een open genootschap dat van aard beweegbaar en beweeglijk is. Niet als iets dat van nature ligt en pas gaat lopen als het opgejaagd is. Het moet bereid zijn om nadrukkelijk de laatste ontwikkelingen ter discussie te stellen. Maar er moet méér zijn. Niet alleen een weten van, een discussie over, maar ook een uitdragen van standpunten, zonder dat die daarom alleenzaligmakend zijn.

De Kerk is aardig in beweging en loopt hijgend in een soort van processie van Echternach de evolutie achterna. De politieke partijen proberen wanhopig zich van hun bureaucratisch harnas te ontdoen en ergens naar een punt te evolueren waarmee ze iets nieuws kunnen beginnen, het contact met de burger bv. of wat dit ook wil betekenen. Maar in al die wereldjes gebeurt er bitter weinig dat wij met enige goede wil fundamenteel kunnen noemen of als een koersbepaling op langere termijn. De meeste zijn het slachtoffer van verledens, die te zwaar op ze wegen. De politici zijn besmet met het virus dat ons voortdurend belaagt, met name het verwerven van een affectieve binding met de maatschappelijke structuur waarin men zich bevindt, of het proces van de verburgerlijking.

Het open genootschap (waarvoor ik pleit) heeft dat niet, of zou het niet mogen hebben; dit is een voorrecht, maar ook een verantwoordelijkheid. We moeten ingrijpender participeren aan het profane leven. Wie nog voorop wil lopen, moet hard lopen! De vorige generaties hebben een schip gebouwd. Onze generatie moet de wal opzoeken!

We mogen ons niet laten isoleren; we moeten ons engageren; we moeten ons wantrouwen prijsgeven, optreden, meedoen aan, ons doen gelden. We moeten integreren wat ons op dit ogenblik vreemd is, om niet onwennig maar duidinggevend mee te bouwen aan een open, aanvaardzaam en pluralistisch Vlaanderen, aan een modern Belgenland, aan het nieuwe België van de toekomst.

Op dit denken en handelen komt het aan. Samen, ieder in zijn biotoop, schouder aan schouder verenigd daarbuiten. Of zullen wij ons (blijven) vastbijten in een rotte twistappel en daardoor het bewijs leveren van een bekrompen reactionaire geest, de geest van dit denkbeeldig land dat Het Zuiden heet en het noorden kwijt is en het noordelijk deel van Belgenland vormt waarvan het zuidelijk deel naar ’t Fransche lonkt…?


Thierry Deleu

Geen opmerkingen: