Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

25 maart 2010


Wil Fraikin, verdediger van ’s werelds woordenbunker, geniaal dichter: gek, maar o zo origineel én creatief!



Wil Fraikin is schilder, beeldhouwer, dichter. Van zijn poëzie zegt hij zelf “dat het voetnoten zijn bij een wankele schepping”.
In 2008 ging één van zijn dromen in vervulling: een Poëziestraat in Amersfoort of gedichten achter de ramen.
In maart 2009 exposeerde hij foto's en gedichten in Utrecht. De collectie bestond uit 37 gedichten met 39 bijpassende foto's. Het idee van samenvoegen van tekst en beeld ontlokte volgende vraagstelling: wat gebeurt er met de lezing van een tekst als je eerst een afbeelding ziet, of wat gebeurt er bij het bekijken van een foto als je daarvoor eerst een gedicht hebt gelezen?

Mijn eerste ontmoeting met hem was een regelrechte catastrofe: ik kwam niet boven het maaiveld uit, ik schreef slecht en verbalistisch (en andere meer ronkende dooddoeners en hamergeklop die ik jou wil besparen en die mij niet zinnen), we voeren nog altijd een pennenstrijd, maar de hevigheid is verdwenen en mijn pantser is versterkt (na overleg).
Fraikin heeft geen hoge pet op van Vlaanderen en de Vlamingen, dito de dichters: ze zijn zo introvert, mijnheer, zo vol ontzag voor hiërarchie, zo verzuild en chauvinistisch, niet communicatief, met andere sociale manieren, d.i. stijf en niet flexibel.

Wil Fraikin is niet zo bekend in Vlaanderen. Ik keek dan ook verrast op gedichten van hem aan te treffen in een plaatselijk tijdschriftje als Art04 uit Harelbeke. Hij was in die stad echter één van de laureaten van de Poëzieprijs. Het is de goede (?) gewoonte van de redactie om de laureaat in zijn/haar euforie vriendelijk te vragen enkele gedichten van hem/haar te mogen plaatsen.
Ik was niet alleen verrast een Nederlander aan te treffen in het plaatsgebonden blaadje, maar vooral was ik “aangenaam” verrast door de kwaliteit van zijn poëzie.

Fraikin schrijft in eerste instantie over mensen, zichzelf incluis. De oude vraag over “schijn en wezen” wil hij door middel van poëzie opnieuw stellen.

Ik vond zijn poëzie hermetisch raadselachtig, niets zangerigs, barok. Ik begon te lezen en ervoer een dwingend dichterlijk vocabularium. Hij had een nieuwe taal, nieuw en toch begrijpelijker dan ik eerst vermoedde.

Lees mijn verhaal of noem het mijn reis doorheen het landschap van zijn poëzie.
Fraikin schrijft zintuiglijke gedichten, elk gedicht ruikt naar de geur van uitlaatgas. Hij valt niet in de valkuil van het sentiment, Fraikin is aards en toch geeft hij mij de indruk dat hij vanuit zijn hemel over mensen en dingen dicht.

Hij doet dit zonder maniërisme, wil zijn gedichten blijven sturen, zijn poëzie is niet multi-toepasbaar, maar duidelijk meervoudig. De innerlijke schoonheid van zijn gedichten vraagt inleving en zin voor ontdekken.

Fraikin heeft een eigen poëtische woordenschat waarmee hij de inhoudelijkheid van zijn verzen omfloerst. Hij lijkt mij een hedonist, minnaar van vrouw en aardse geneugten. Hij dialogeert met de vrouw, als eigenzinnig volgzaam dier, met zijn om-wereld, met de familie, het aardse bestaan, het geloof. Hij filosofeert over schuld en boete. Hij heeft lak aan hypocrisie, aan ingetogen introversie, aan eruditie, aan verbalisme dat hij omschrijft als “veel woorden om niets te zeggen”.

Zij leunt met haar voorhoofd
tegen jouw laatste toekomst aan

Geen ijs wordt meer gebroken
waar glas onzichtbaar in zichzelf gestoken is

Ligt ze met haar bent onduidelijk hier verloren
had ze zelf nooit voor discipelen gezorgd?
Uit: Eeuwige Moeders

De dichter creëert onbewust wantrouwen door de manier waarop hij wrang, indringend, soms agressief, provocerend de lezer plaagt, kwelt, lastig valt enerzijds. Hij schrijft “teasing poetry”.
Anderzijds is poëzie voor hemzelf loutering, hij wil orde scheppen, maar krijgt wanorde, hij komt in trance en wanneer hij uit zijn verrukking ontwaakt, wil hij erover reflecteren.
Zijn poëzie is duaal: trance en reflectie

U schept zich in deze fase zelf

de veiligheid …
is schijn

legt u zich hier maar neer
de tijdelijkheid wordt zo ingesteld
Uit: I. Aankondiging

Soms komt het mij voor dat hij evenwicht zoekt tussen twee ongelijke gewichten (ode en overgave) enerzijds - en dit lukt niemand - en tussen twee ongelijke zijnstoestanden (autistisch zingenot en intellectualistisch verbalisme). Hij is een reus met twee ongelijke benen: een langer (te lang) en een korter (te kort). Fraikin weet dit en wil deze handicap bezweren met drift, ironie, sarcasme. Hij stelt wellust voor als remedie, maar vlucht naar het innerlijke zelf om zijn eenzaamheid een gehoor te geven.

het hooglied wordt heden laag ingezet

… we verdenken
de overkanten ervan ons
elk zwaar verworven plezier te vergallen:

werd er nog iets gewonnen
kenden wij dit deuntje al - is dit de bedoeling -
was elke bagage slechts cosmetisch?
Uit: II Stage

het grondpatroon voor vandaag is nog aardig
inertie doet leven hierna maalt ieder er om

de levensboom wordt wederom getakeld
Uit: III Vertrek

Hij adoreert de vrouw niet, sterker: hij kent de vorm wel (het hoe), maar negeert de inhoud (bindingsangst, faalangst, traumatische ervaring(en). Hij schrijft over de erotiek, de liefdesdaad, de verwijdering die erin besloten ligt, hij benadert de vrouw veeleer tekstueel, met triviale taal, uit onmacht. Hij is niet in staat om zijn gevoelens voor haar in banale woorden uit te drukken. Hij twijfelt aan zichzelf, hij vlucht in zelfreflectie, hij kan zijn bronstigheid niet plaatsen, de dichter is gespleten, labiel, een meester in het toedichten van zijn frustraties.

Ook de andere spelers op ’s werelds schouwtoneel zijn voor hem lustkameraden, met wie hij triviale kletspraatjes voert. Dit maakt het de lezer moeilijk (maar het boeit hem/haar ook op), om de keuze van de dichter te weten te komen: reflectie of een eigen leven leiden, open of verdoezelen, communiceren of verbaliseren, reflecteren of kapot relativeren.

en temidden van deze werelden
het gedrentel en gedrang om haar gemaal

het samenspannen en weer hinkende uiteengaan
zoals de meeuwen: het levenslange zwerven

langs de kaderand werd dit haar waarneming:
het restant wordt nogmaals ingepakt: ijskoud -
dan gaan ze weer slapen - soms op één been.
Uit: Markt met vissen

Om Fraikin’s poëzie te begrijpen is indringendheid nodig, zonder is het niet mogelijk zijn perceptie te volgen in haar vele veranderingen, om de sleutels te vinden die hij aanreikt. De lezer moet ook weet hebben van de autobiografische verwijzingen.

Fraikin is een humanist, niet zo grootmoedig, maar aards, belerend en toch worstelend met zelftwijfel. Zijn constructies zijn luchtig en open, dwingend maar bescheiden. Uit alles blijkt dat hij een vat is vol tegenstellingen (een cliché, maar o zo duidelijk): zekerheid, twijfel, éénduidig en dubbelzinnig, illusie en werkelijkheid, descriptie en beeldspraak, aangeschoten maar rebels.

Wat mij bijzonder opvalt bij Wil Fraikin, is de suggestie, iets oproepen dat niet gezegd wordt, weinig logica. Is poëzie een soort van waarheidsvinding? Deze juridische term vind ik in bijna alle geschriften van Fraikin: consequent en compromisloos poëzie schrijven. Dichten heeft veel met mentaliteit te maken, met de wijze van denken en voelen, de dichter als zijn/haar eigen mental coach. Het gedicht geeft Fraikin goede energie, geestelijke adrenaline. Ben je niet meer met waarheidsvinding bezig, dan ben je niet meer toerekeningsvatbaar, je bent psychisch niet meer in orde. Kun je dan nog mooie gedichten schrijven? Waarom niet? Eén voorwaarde: bijzonder talentrijk zijn!

Het is weer zo fijn die natuur die stille mensen
krampjacht luidrucht de gewaande vrede trekt ons
tot elkaar een bomgordeltje lente vers afval
zou uitbottend wel zo mooi zijn!
Uit: “Im Frühling wenn die Hähne krähen”

Fraikin’s poëzie prikkelt mij, daagt mij uit, doet mij vloeken en glimlachen, geeft mij energie, ik verzuip in zijn verzen.
Ik las voor het eerste gedichten van hem in Art04 (zoals ik al zei).
Eerste indruk: moeilijke poëzie (naar inhoud en vorm), experimenteel, vrije opbouw, lijkt mij van iemand die handelt uit een kinderlijke behoefte om regels en regelgeving te ontlopen.
Fraikin wil echter deuren die op een kier stonden en slechts met mondjesmaat nieuw leven toelieten, opengooien (denk aan de experimentele poëzie van de vijftigers en vijfenvijftigers); hij heeft het lef om te experimenteren. Hij wil geen betreden en vertrouwde paden bewandelen. Hij wil geen beperking, maar de bevrijdende kracht van het experiment. Hij wil geen programma opdringen, geen school, geen vakvereniging, geen partij, hij wil free speech, lees: het vrije woord, hij wil de poëzie haar soevereiniteit teruggeven. Dit betekent: de dichter kiest de regels en kan die ook veranderen tijdens het spel. Hij is speler en scheids.

Het gaat bij hem niet om een nieuwe vorm en eigenlijk ook niet om een nieuwe inhoud of hoe je het noemen wilt, maar om een nieuwe poëzie, beter gezegd, een andere poëzie. Hij wil een nieuw geluid brengen en is daarbij hardnekkig individualist.

Zo ervaar ik ook zijn gedichten. Zijn poëzie lijkt gebouwd op geen enkele traditie. Dada? Misschien. Surrealistisch? Misschien. Hoe ontregeld hij ook dicht, nooit wijst hij de scheiding af tussen vorm en inhoud. Hij zoekt naar een samensmelting tussen vorm en inhoud, naar een zelfstandige eenheid.

in het humus van hun donker
rafelen ze een week
intiem complot uiteen

nog onbesproken bleef hoeveel verlangen er uit
gaat

Niets nieuws aan het innerlijke front
een zonnige dekadentie-oefening volgt

achter de ogen de rits gesloten
in een vers vergroeid verbond.
Uit: Het Grote Kwijtraken 3

Met de drie gedichten van Het Grote Kwijtraken won Fraikin in 2007 de Gelderse Poëzieprijs van het tijdschrift Parmentier.

Hij verzet zich tegen de dictatuur van het abstracte denken. Hij streeft naar lichamelijkheid. Fraikin’s poëzie drijft op het wankel evenwicht tussen vorm en inhoud, tussen lichaam en geest, tussen vorm en vent. Juist in het toedichten van deze dualiteiten is hij een meester! Hij improviseert doordacht (paradox 1), hij zoekt het juiste spoor en is niet bang voor spontane spoorwisselingen. Hij rijdt solo (paradox 2). Hij denkt logisch, maar schrijft overwegend associatief (paradox 3).

Zijn poëzie geeft het gedicht weer een stoffelijke functie en pure menselijke ervaringen, zoals voelen, zien, horen, bang zijn. Zijn gedichten zijn geen geïmiteerde realiteiten, maar een in zichzelf besloten acties, spanningen die opgewekt werden door beelden en betekenissen.
Toch verrast hij mij door zijn wispelturig woordgebruik, hij leeft zijn eigen wetten niet na, hij tart zijn eigen logica, hij gaat voor nieuwe inzichten, hij construeert en jongleert, soms doet hij mij aan een alchemist denken. Het boeit echter (op), want het raakt de essentie van de creativiteit. Het is een aanval op de banaliteit. Riskante gevoelens die aan een kooi van huid ontglippen.
Eén van zijn mooiste gedichten is Middagspleen:

Ze pleegt van boven wangedrag
voor de spiegel op een leeg bord
wordt engelse drop omgekeerd en uitgesmeerd

iets pakt er steeds verkeerd uit op mijn
rangeerterrein heerst lichaamstaal nieuws
en opinies echoën weg van alle taluds

iets schrijnt

aan de wereld wordt nog gesleuteld
dan gaan we in onze taalstoel zitten
verstrijken de dagen met kralenkettingen
vergen niets meer in de handen dan edeltarwe

kijken naar de eindeloosheid
van steigers vlonders bergen
zand en kleding zelfs tuinkabouters

herinneren ons aan kroos de waterlelies
lisdodden dode vissen liggen
tegen de kanten.

We scheppen het leeg en keren onze borden om.

Taal in het algemeen schreeuwt om experiment. Het is het geschiktste werktuig voor gevoel- en kennisoverdracht. Zo universeel en zo hallucinant. Taal is echter een delicaat werktuig voor klankwaarneming , veelheid van betekenis en zinsbouw. Taal is in essentie een middel om iets weer te geven. Haar mogelijkheden zijn (bijna) grenzeloos. Woord is onmacht, taal is macht! Zij jent, gaat tekeer, blundert en pakt beet. Taal vertelt ons dat er iets is dat er eigenlijk niet is.
Fraikin experimenteert met woorden, doet aan geen wetenschap, hoezeer hij ook zijn best doet om het de lezer te doen geloven. Hij heeft geen objectieve kijk op de dingen. Zijn experimenteren met woorden leidt soms tot soms kakofonie, vervoering, vluchtige metaforen. Hij gaat een spel met de taal aan en verliest al eens de controle.
Zoals elke dichter wil hij een constructie met woorden maken die bepaalde beelden en klankeffecten bevat om te ontroeren of te overtuigen of te verrassen of te imponeren. Normaliter kiest deze dichter dan niet voor het riskante experiment. Fraikin wel.
Bij Fraikin is dichten niet alleen een spel met woorden dat uitblinkt in beeld- en taaleffecten, dit is het ook, maar meer dan dat: hij wil de woorden doen verdwijnen en een illusie creëren.

Woorden zijn pure willekeur; taal echter is een geheel van regels die Fraikin met graagte overtreedt. Soms is er geen overeenkomst tussen het woord en de taal. Woorden kunnen denkbeeldig zijn; bij deze dichter is ook taal niet altijd legaal. En precies dit maakt zijn poëzie tot lustoord van tegengestelde gevoelens en provocerende gedachten. Of nog anders gezegd: Fraikin legt zijn wil niet op aan het woord, wat hij uitbeeldt, is niet altijd in woorden voorradig.
Een Franse reis is voor hem een surreëel gegeven, een evenwichtsoefening tussen realiteit, fictie en beoogde realiteit:

er lag een zorgzame oever bleek
aan een plas alles leek net echt gelegd

ondertussen ver koebelgeluid
stationair om niet te worden opgemerkt

gezond doorstappen
betekende merktekens poten in nat zand

we spelevaarden
zo ontspannen en bijziend als we waren
naar die zuivere oeverlijn vol drijfzand liefde
Uit: De Franse reis

De poëzie van Fraikin is compact, samengebald (in tegenstelling met de wijdlopigheid van de roman), poëzie is voor hem een soort van placenta: een intermedium tussen schaamte en aanpassing. Van de dichter eist hij vakbekwaamheid, inzichtverstrekkend, hij is echter een weifelaar, een twijfelaar, een recapituleerder, een alternatiefloze idealist, kortom: een moeilijk mens voor zichzelf (en de ander). Poëzie moet als het leven zijn: lichamelijk, emotief, het ontstijgt het kleinburgerlijke, de schijn en de status. Fraikin wil ook intelligente poëzie, ambigu, ambivalent, vrouwelijke poëzie door mannen geschreven. De mens is vervangbaar, de dichter niet.

woordenstrijd

na de taalslag
bouwde hij een woordenbunker
tegen de dooddoeners
een staalharde stelling met gewapende gezegdes

na ketsende opmerkingen
en zinnen als dynamiet met
het fluistermortier op mondhoogte gezet
dreven blindgangers hem uit

hem kan niemand meer onhoorbaar naderen
aan flarden geschoten
werd er een grindpad van gelegd
de brokken werden gladde stenen als clichés
de ruwe verliefde trefwoorden
het steengruis in de zandloper gestopt

Ik zocht verwoed naar de sleutels die hij plaagziek verbergt en slechts als je dichterbij komt, roept hij als een kind: “Het brandt!” Ik vond er tien: tijdelijkheid, de zelfkant, de gewaande vrede, spleen, moeder, schaamte, innerlijkheid, afscheid, liefde, de overkant. Een bos sleutels, ik vrees dat er enkele fictieve bij hangen. Ik probeerde ze gewoon uit en ik zag dat ik zijn hortend verhaal beter snapte. Beter, niet helemaal. Waarom maakt Fraikin het mij zo moeilijk? Ik hoor het hem al schrijven: “Je bent potdoof, blind en vlug ontmoedigd!”


Thierry Deleu

Geen opmerkingen: