Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

10 juli 2009

Uit "Visionair België" - webarchief en forum van Johan Sanctorum

Korte 11-juli toespraak van Johan Sanctorum tot het voetvolk

Op 11 juli gedenken wij de Slag der Gulden Sporen van 1302, het hoogtepunt van een gistende rebellie van het Graafschap Vlaanderen tegen de Franse leenheer. Een betekenisloos historisch fetisj? Allerminst. Onmiskenbaar betekende die overwinning van het ‘gewone’ voetvolk tegen de Franse ridders een kantelpunt in de geschiedenis van Europa. Een ruiter die zomaar door een voetganger met een knots tegen de grond wordt geslagen, het was ongehoord voor die tijd. Revolutio, in de authentieke zin van het woord.

Ook in andere veldslagen uit die periode (De Boerenslag in Ane nabij Drente, de Zwitserse guerilla tegen de Habsburgse ridders) dook deze nieuwe sport op, die allicht door de aristocratische ruiterij als puur vandalisme, zoniet terrorisme werd beschouwd, een inbreuk op eeuwenoude regels, absoluut not done. Het was het prille begin van een burgerlijke emancipatiestrijd in het kader van de middeleeuwse stedenautonomie, een liberaliseringsproces dat pas met de Franse revolutie zijn beslag zou krijgen. Wat de renaissance en de verlichting voor onze Europese cultuur betekenen, is de golf tussen 1302 en 1789 op politiek vlak.

De romantische perceptie van dit kantelpunt heeft, met dank aan Hendrik Conscience en diens Leeuw van Vlaanderen (1839), voor een aantal relatief onschuldige misvattingen gezorgd. Zo waren de ‘vrijheidshelden’ Jan Breydel en Pieter de Coninck naar alle waarschijnlijkheid morrende middenstanders die het vooral beu waren om veel belastingen te betalen, - heden zouden ze veeleer onderdak vinden bij LDD. En de fiere Vlamingen van toen waren deze die vandaag in “Man bij hond” ondertiteld worden, namelijk de Oost- en Westvlamingen. In de Groeningheslag stonden de Brabanders… aan de kant van Frankrijk, naast een hele hoop andere locale overlopers. Tenslotte was ook Conscience zelf een overtuigd Belgicist en was zijn roman helemaal niet bedoeld als spoorslag voor een Vlaams streven naar zelfbestuur. Integendeel.

Tot zover het verschil tussen folklore en realiteit. Minder onschuldig is echter de bewustzijnsvernauwing die zich binnen de Vlaamse beweging zelf rond de Guldensporenslag heeft voltrokken. De sociaal-revolutionaire dimensie raakte namelijk helemaal ondergesneeuwd en werd versmald tot een semi-mythologisch, revanchistisch gekleurd nationalisme. Cynisch genoeg buitte Albert I dat in 1914 uit, door het Vlaamse plebs de vuurlinies in te jagen via een loze belofte op meer burgerrechten (“Vlamingen, gedenkt de Slag der Gulden Sporen!”). De Vlamingen stierven in het IJzerslijk, op luttele afstand van de Groeninghebeek, maar kregen niets, hetgeen ons het activisme opleverde waaruit dan weer de collaboratie groeide.

Ook vandaag nog overheerst in de Vlaamse beweging de visie dat hét Vlaamse volk zich vanuit zijn archaische wortels moet heruitvinden als één homogene populatie, door de geschiedenis misdeeld maar uit op revanche. Dat is zonder meer conservatief en anti-emancipatorisch.
Er bestaat namelijk niet zoiets als een Vlaams volk, evenmin als het Belgische volk een realiteit is. We zijn allemaal individuen, via groepen en netwerken aan andere individuen gelinkt. Wél vormen de implosie van België en het afscheid van deze 19de eeuwse bufferstaat een gelegenheid om de democratie een 21ste-eeuwse opwaardering te geven in een eigen ruimte met een nieuwe constitutionele basis. Vanuit cultureel-historisch standpunt zou die ruimte perfect Vlaanderen kunnen zijn. Het valt echter te betwijfelen of de heersende politieke klasse zin heeft in dat avontuur. We verlaten dan namelijk de deelstaat-piste van het centenflamingantisme en de zgn. Maddens-doctrine (weinig meer dan een spiegelbeeld van het Franstalige chantagedenken), om het republikeinse project aan te vatten, helemaal buiten de Belgische context: een nieuwe staatsgemeenschap, als vereniging van vrije en mondige burgers die niet alleen in het stemhokje de democratie beoefenen, maar voortdurend interveniëren, als actieve aandeelhouders van de polis. De secessie, a.h.w. als breekpunt en tabula rasa met oude gebruiken, wetten, structuren.

Het is daarbij opmerkelijk hoe spaarzaam en schroomvallig het woord “republiek” bij ons wordt gebruikt, ook bij flamingante en zelfs separatistische partijen. De res publica (letterlijk: ‘de zaak van iedereen’) is namelijk het resultaat van een voortdurende evenwichtsoefening onder alle burgers tussen privé-belangen en het algemeen optimum. Vandaag noemen we dat basisdemocratie, of straffer nog: contre-démocratie. Ze is alleen mogelijk binnen de context van een permanent publiek debat met een vrijwel totale participatiegraad en een minimale regie van bovenuit.

Dat is een progressieve gedachte, evenzeer schatplichtig aan de politieke inspraakstructuur van het oude Athene als aan de Franse Verlichtingsfilosofie. Maar daar wringt nu juist het schoentje: de Vlaamse beweging is het burgerlijk-emancipatorische spoor bijster en heeft het traditioneel niet zo voor die chemie van de Aufklärung. Is het daarom dat men liever barbecues organiseert op 11 juli dan controversiële debatten? Of dat Nicole & Hugo in Kortrijk (of all places) het Guldensporenfeest mogen opvrolijken, in plaats van, ik zeg maar wat, de minstens even explosieve Anja Hermans?

Dat brengt ons op de culturele dimensie van het republikeins project. De kwaliteit van het publiek debat, - dat niet alleen in het parlement moet worden gevoerd maar overal, dagelijks, op het werk, op school, de straat, de kroeg…-, wordt bepaald door het niveau van een cultuurtaal die door iedereen word gedeeld en doorleefd. Al wie spreekt en schrijft werkt mee aan de verfijning van dit medium waarin de publieke communicatie verloopt. En daar wringt weerom een schoentje: Vlamingen houden niet van discussiëren, ze laten het liever over aan advocaten en beroepspolitici.
En laat voor de rest onze letterkundigen maar lekker taalspelletjes spelen. Onze culturele elite fêteert vooral zichzelf, maar voelt zich helemaal niet geroepen om een taal te polijsten die de publieke communicatie op een hoger niveau kan brengen: het Vlaamse cultureel establishment is in essentie asociaal en apolitiek.

In tegenstelling tot Nederland en Frankrijk is er bij ons dan ook nauwelijks een traditie van polemiek en beschaafde woordenstrijd. We verstaan de kunst van de onenigheid niet. O jawel, er zijn meningen in overvloed, maar het vermogen om “van gedachte te wisselen”, zoals dat heet, is beperkt; de Vlaming verkiest om op zijn morzel grond te blijven zitten, ook intellectueel. We hebben een achterstand inzake communicatievermogen, die het publiek debat verlamt en daarmee ook het republikeinse work-in-progress bevriest.

De clou van het democratisch proces zit hem dus in de mondigheid van alle burgers, gegrondvest op een common language. Het Vlaams dus. Neen, niet eens het Nederlands,- het Vlaams. Democratie zonder eenheid van taal is ondenkbaar. Ik heb daarom meer moeite met de Arabische opschriften in sommige Antwerpse wijken dat met de hoofddoek. Ze wijzen op een versmalling van de res publica tot een polyglot amalgaam van subculturen die de democratie wel consumeren maar er niet aan deelnemen.

Meteen is dit het antwoord op de vraag waarom bij ons het republikeinse gedachtegoed onderontwikkeld is. Zowel het door rechts geclaimde volksnationalisme als de linkse multicul-utopie miskennen de republikeinse dynamiek die op een gesofistikeerde cultuurtaal drijft. Rechts ziet het publiek debat als pure chaos en een verlies van homogeniteit, links huldigt het cultuurrelativisme van het lappendeken en vlucht vooruit in (koningsgezinde!) Belgavox-orgasmen. Rechts wil niet, links kan niet: de republiek is een witte vlek in Vlaanderen.
In beide gevallen ligt het ideaal van de natie als actieve burgervereniging, drijvend op participatie en rechtstreekse democratie, nog lichtjaren ver. Zolang komen we ook nooit tot de pointe van het emancipatieverhaal, namelijk de publieke discussie rond een nieuw grondwettelijk kader dat afstand neemt van het Belgisch democratisch deficit, via bijvoorbeeld een systeem van bindende referenda, een verkozen president, een parlement met spreekrecht voor alle burgers, en zelfs de afschaffing van politieke partijen die ons toch alleen maar het woord ontnemen en vandaag puur marktstrategisch functioneren.

Nogmaals: zal de Vlaamse politieke klasse zichzelf overbodig maken en Vlaanderen tot politiek laboratorium van Europa uitroepen? Waarom zou ze.
Er is dus weinig reden tot feestvieren op 11 juli. De grijns van Kris Peeters, de echte triomfator van 7 juni, verschijnt op alle voorpagina’s en covers, maar de modale Vlaming bekijkt het politieke schouwtoneel met de grootste onverschilligheid. Hij is vooralsnog geen betrokken partij. De arrogantie van de macht is dezelfde als deze in het Belgische bestel. Monkelend groeten de kersverse Vlaamse ridders via de camera het plebs. Geruisloos schuiven de schaakstukken op het bord, in de richting van een semi-autonome vazalstaat die geen schijn van aanstalten maakt tot een eigen constitutioneel proces, hooguit tot het klassieke knip-en-plakwerk binnen de grenzen van de Belgische constructie.

De bezorgdheid van ons, republikeinen, dat Vlaanderen een verkleinde uitgave wordt van het Belgique à papa, een in wezen behoudsgezinde maatschappij van de elites, gekenmerkt door een democratisch minimalisme, bestuurlijke intransparantie en een grote mate van publieke apathie, lijkt gewettigd.
De burger zal zich bij zijn eigen haren uit het moeras moeten trekken. Heel het anti-establishmentgegeven dat de politici haaruitval blijft bezorgen, allerlei uitingen van burgerlijke ongehoorzaamheid, het verzet ook tegen de Eurocratie, de afkeer van weldenkende culturo’s en intellectuele collaborateurs, toont aan dat de beweging die begin 14de eeuw begon nog steeds niet voltooid is. Er mogen dus gerust nog wat ridders van hun paard vallen, me dunkt. Ook en vooral in Vlaanderen.

Goedendag, dankjewel, smakelijk, en tot de volgende.

Johan Sanctorum

Geen opmerkingen: