Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

23 juli 2009












Thierry Deleu:
“Dichten is zonder gêne je gat oplichten? Misschien. Ik ben een naaktloper. Schrijven is een therapie, zich afschrijven, masturberen. Schrijven over wat voorbij is, om morgen niet vergeten te zijn!”


Schrijf ik autobiografisch? Ja, zeker? Is dit niet voor alle schrijvers gelijk: een mix van fictie en non-fictie? Bij mij is dit zeker het geval en dit stoort mij niet, soms mijn vrouw en mijn vrienden. Verklaart dit mijn drang tot schrijven? Niet meer, laat ons zeggen tot aan de gedichtenbundel De kiemjaren, later niet, ik schrijf graag, omdat ik wil overleven.

Je hebt tonnen papier van je afgeschreven?
Toch wel een paar ton minder, hoor. Bovendien moet je dit niet altijd omschrijven als frustraties van je afreageren, ik schrijf ook veel over blije, gelukkige momenten, over verwondering, ontmoetingen. Mijn leven was en is geen hel, ik ben een gelukkige man, met een knappe vrouw, goede kinderen en schattige kleinkindjes.

"De Kiemjaren gaat over zijn jeugd. Dichters wonen in een huis met vele kamers. Carl Gustav Jung zei: “Het ene boek zal het andere openen.” Misschien is dit ook zo met een huis: “De ene deur zal je naar een andere deur brengen,” zei Ludo Geloen op de voorstelling.
“Mijn huis heeft vele kamers en wanneer je naast het huis kijkt, zie je de tuin. Aan de tuin kent men de bewoner. Wanneer De kiemjaren gaan over mijn jeugd, dan zijn het de kiemzaden van de man van vandaag. De kiemjaren deed mij naast mijn eigen zelf kijken. In onze jeugd worden wij gevormd: het zaad is gepland en de jaren dienen eroverheen te gaan, met veel zon en regen. Poëzie is dus een remedie tegen het vergeten.”

Ik leerde Deleu kennen via zijn publicaties. Ik las zijn romans en vele van zijn gedichten. Toen ik hem ontmoette, drie jaar geleden, was hij kleiner dan ik dacht en zijn stem was hoger. Van dat stemgeluid heb ik voluit kunnen genieten, want Thierry Deleu is een babbelaar (als hij eenmaal zijn eerste schroom heeft overwonnen). Hij was nog niet ingeburgerd in zijn nieuwe stek: Oostduinkerke, op enkele stappen van de duinen, het strand en de zee en daarom stelde hij zijn nieuwe bundel in Harelbeke voor waar hij vandaan komt.

Deleu is ongetwijfeld één van de beste liefdespoëten in Vlaanderen en Nederland. In zijn gedichten roept hij herkenning op, identificatie, gevoeligheid die herkenning evoceert. Als lezer word je soms in de rol van voyeur geduwd. Je voelt er je onwennig bij. Moet je lachen of huilen? Is het cynisch of is het triestig? Zoals het met een ironisch mens vergaat, weet je nooit echt wat sneer is en wat als verbloeming is bedoeld. Wat grap is, en wat droefgeestigheid.

Dat Deleu kan schrijven, daar is iedereen het erover eens. Dat hij veel schrijft, ook. Als dichter heeft hij zijn literaire sporen verdiend, hij is zonder meer een van de betere liefdespoëten van de Lage Landen bij de zee. Ook als essayist en biograaf is hij niet meer aan zijn proefstuk. Ik wil het echter hebben over Deleu als romanschrijver.

Deleu - die lesbevoegdheid voor Nederlands en geschiedenis heeft - werkte van 1962 tot 1999 in het onderwijs. Eerst als leerkracht, daarna als directeur secundair onderwijs en vier jaar vóór zijn oppensioenstelling als kabinetsattaché bij de Vlaams minister van Onderwijs.
Zijn omvangrijke oeuvre bevat drie hoofdbestanddelen: poëzie, romans en essays. Deleu schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar, dat niet altijd in de picture kwam, enerzijds door de eigengereide koers die de schrijver volgde en anderzijds door het feit dat hij zijn gedichtenbundels, essays, biografieën, ofwel in eigen beheer, ofwel bij Het Schaap (van 1982 tot 1987 zijn eigen uitgeverij), of bij bevriende uitgevers zoals Paradox Pers, De Gebeten Hond en Razor’s Edge Editions uitgaf.
In 1966 richtte hij met Lionel Deflo het tijdschrift "Kreatief" op. Hij verliet twee jaar later de redactie en schreef, in opdracht van uitgeverij De Sikkel, enkele leerboeken Nederlands voor het beroepsonderwijs. Met Marcel Coolsaet richtte hij het tijdschrift "Boulevard" op (1970-1980). Van 1981 tot 1987 was hij, samen met Guy van Hoof, hoofd van uitgeverij Het Schaap, die vooral poëzie van nieuwkomers uitgaf.

Een gesprek met Thierry Deleu verloopt verward, omdat mens en auteur zo bevlogen zijn. Op 69-jarige leeftijd maakt Deleu nog plannen als een jonge snaak die nog een heel leven heeft te gaan. Boeiend, onthullend, onthutsend.
“Ik ben niet bang dat ik je niets nieuw te vertellen heb,” lacht hij. “Ik ben nog niet zo oud om slechts iets oud te herhalen.”

Thierry Deleu en zijn vrouwtje Ginette spoelden in 2002 aan in Oostduinkerke, bijna letterlijk, want ze gingen wonen aan de voet van de duinen, het strand en de zee. Ook daar zit Thierry niet stil. Hij schreef er zijn vierde, vijfde en zesde roman, twee gedichtenbundels en stichtte “De 50 Meesterdichters van de Lage landen bij de zee”, een Vlaams-Nederlands dichtersgenootschap dat opkomt voor de auteur en tegen de discriminatie van de minder bekende dichter.

Mijn mooiste plek?
Ongetwijfeld de plek waar wij wonen, aan de voet van de duinen, op een stap van het strand en de zee, naast de drukte van de dijk. Sint-André lijkt mij het aards paradijs op aarde.
Oostduinkerke heeft een handvol troefkaarten! De rust, de vriendelijke mensen, het mooie strand, de mooie villa’s achter de grote weg, kringelend naar het dorp toe. Ik stel vast dat wij het betere volk aanzuigen. Oostduinkerke is het betere Knokke aan de Westkust.

Waar ik naar opkijk?
In de eerste plaats naar mijn vrouw. Zij is knap in alle betekenissen. Ik heb ook veel bewondering voor mensen met gezond verstand. Indien je dit kunt combineren met intelligentie en flexibiliteit, ben je mijn soulmate.
Hier, in Koksijde, kijk ik op naar mijn buur, de burgemeester, op de wijze waarop hij de gemeente, de coalitie en de vrienden bijeenhoudt.

“Je roots liggen in Harelbeke,” zeg je altijd, “maar is dit ook zo?”
“Ja, ik weet dat je allusie maakt op het feit dat ik van Wevelgem kom, dit is juist, maar ik heb in Harelbeke zo lang gewoond en gewerkt en actief deelgenomen aan het verenigingsleven, dat het mij lijkt alsof ik er niet ben aangeland maar geworpen.”

Schrijven is aangenaam - zegt hij zelf in het gesprek -, maar het valt mij op dat hij zich druk maakt om de discriminatie van de kleine auteur. Zo (be)noemt hij de schrijvers die niet worden gesubsidieerd. Hij waagt zich zelfs aan het herschrijven van het Decreet dat overheidssteun aan de literatuur in Vlaanderen regelt.
Daarnaast probeert hij ook greep te houden op de werkelijkheid die hem omringt. Naar zijn overtuiging zijn mens en werkelijkheid heel complex. De mens is een mysterie en steeds is hij op zoek naar het eigen “ik”. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naar toe?
Hij zet zich ook geregeld af tegen machtsstructuren die de mens conditioneren.

Heb je geen spijt dat je naar Oostduinkerke verhuisde?
“Neen hoor, een mens moet geregeld breken met zijn omgeving, om niet te verzeilen in sleur en routine. En dit betekent helemaal niet dat ik mijn vrienden van toen ben vergeten, neen, maar ik heb nu nieuwe. En nieuwe vrienden bieden je de kans om te herademen, om je opnieuw te positioneren, om een ander leven te leven. De Harelbeekse bibliothecaris, Jan van Herreweghe, schreef eens dat ik drie levens leid. Ik leef vooral leven na leven.”

Met Eindterm en Amélie Laforêt heeft Deleu zich expliciet geplaatst bij de Vlaamse auteurs die in het literaire werk een menselijke “getuigenis” zien en minder een zuivere taalcreatie. Ook de historische roman Arsène du Frêne, heer van La Vallade is een vluchtpoging in een vorm van literaire neoromantiek. Ook Klamme handen hoort bij het episch genre waarbij de auteur meer nadruk legt op de psychische toestand van zijn personages dan op de gebeurtenissen. Het is een “psychologische” roman. Na zijn “Creuse Trilogie” (drie romans met als decorum de Creuse) en de psychologische roman Klamme handen, waagde de auteur zich aan een politieroman, De doden zwijgen niet (2008). Hij leest als een trein; de spanning jaagt de lezer bladzijde na bladzijde naar de ontknoping; de personages zijn mensen van vlees en bloed. Een verhaal dat gebakken koek is voor een filmscenario.

Dit jaar verschijnt je zesde roman, Liefde en dood op Sint-André. Autobiografisch?
“Zowel mijn gedichten als mijn romans zijn een mix van fictie en non-fictie. Ook in deze roman is dit het geval. Ik beschrijf de liefde van een koppel dat ineens uiteengaat, maar opnieuw samenkomt. Daartussen spelen verdriet, ziekte en dood een grote rol.”

“Word je gelezen? Of beter: word je voldoende gelezen en gewaardeerd als schrijver?”
“Zeker, het valt bovendien op dat mijn ‘bekendheid’ vergroot naarmate ik ouder word. Misschien omdat ze denken: we zijn er bijna van af. Maar ook hierin vergissen ze zich.”

Ook “Wie schrijft, die blijft” wordt dikwijls te berde gebracht. De auteur beseft dat ook zijn eigen leven voorbijgaat. Met zijn werk wil de auteur sporen laten in de tijd en zo een vorm van “onsterfelijkheid” bereiken.

“Geloof je in een leven na de dood?”
“Geen commentaar. Zoals je weet, schrijf ik al vijf jaar aan een essay dat antwoord zou kunnen bieden aan vele levensvragen. De publicatie is voorzien voor 2010 of 2011.”

“Heb jij het geloof teruggevonden?
“Welk geloof? In de Kerk? Neen. Ik hoop dat enkele van mijn gedichten zullen overleven. À propos, ik ben geen hermetische dichter, dat is onzin, ik schrijf glashelder voor wie moeite doet.”

“Ben je ontgoocheld in de mens?”
“Moeilijke vraag of niet soms? Neen, in sommige mensen wel natuurlijk, maar dat zal wederkerig zijn. Ik ben een gelukkige mens, ik heb een liefhebbende vrouw en ik zie ze graag, ik heb goede kinderen en schattige kleinkinderen. Ontgoocheld? Neen, sedert wij in Oostduinkerke wonen, voelen wij ons elke dag in kermisstemming. De zee, het strand, de duinen, de toeristen, de vriendelijkheid van de inwoners brengen ons altijd in een hoerastemming.”

“Mag ik nog eens aandringen: mis je Harelbeke niet?”
“Wat wil je dat ik zeg? Ik gaf er les van 1962 tot 1989, - dat jaar werd ik directeur van de Middenschool in Tielt, - ik woonde er van 1976 tot 2000, ik speelde er toneel, ik schreef mappen teksten voor de lokale politici, ik zorgde voor vernieuwing in de SP, ik had er veel vrienden, een groot sociaal netwerk. Ik mis dat alles niet, maar ik denk er wel eens aan. Logisch toch?”

“Plannen?”
“Ik schrijf elke dag, uren bijeen, samen met Ginette doe ik veel daguitstapjes, we zijn er altijd voor onze kleinkindjes, en anders zijn wij op reis, vaak meermaals per jaar. Daarin een evenwicht vinden is de kunst en die kunst beheers ik goed. Leven is méér dan schrijven, leven is ook liefhebben! En wie liefheeft, is bang dat de dood daar een einde aan maakt. Dit is realiteit.
Plannen? Een nieuwe roman (2009), een nieuwe gedichtenbundel (2010), een essay (2011). Momenteel werk ik aan een biografie.”

“Ja, over wie?”
“Top secret, maar hou 2010 in de gaten.”

“Dank voor het gesprek.”

Georges de Courmayeur

Geen opmerkingen: