Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

28 juli 2009

Peter Sloterdijk Het Kristalpaleis: een filosofie van de globalisering


Sloterdijks boek Het Kristalpaleis eindigt voor mij op een ontnuchtering waarop ik gelukkig voorbereid was. Een pleidooi voor een plat Duits lokalisme, protectionisme en nationalisme dat veel gemeen heeft met de kern van het nationaal-socialisme: de verbondenheid met de eigen aardse grond, Blut und Boden dus, die Sloterdijk als de oeressentie presenteert van wat het betekent mens te zijn of van de menselijke tegenwoordigheid op deze planeet. Want na het débâcle van de poging van de Duitse bourgeoisie op het einde van de 19de eeuw om ook een imperialistische Natie te worden zoals Engeland en Frankrijk, om ook een “imperium” op te bouwen, een poging die met Wereldoorlog I spaak liep, focuste de Duitse filosofie zich met Heidegger inderdaad op de vraag “waar is de mens (i.e. de Duitser)?” en is de Duitse politiek geobsedeerd door haar (tekort aan) Lebensraum. Reeds na het lezen van Sloterdijks magnus opus Sferen, de trilogie die hij schreef tussen 1997 en 2003, worstelde ik al, na wel enorm veel aangename inzichten te hebben opgedaan, met een vermoeden van deze “Duitse” nationaal-socialistische kern van Sloterdijk. Ik heb er geen probleem mee om het “Eigen Volk Eerst” als een actuele werkelijkheid te (h)erkennen. Maar om deze als “natuurlijkheid” - en zeker als ENIGE “natuurlijkheid” - te ervaren, gaat me jandorie toch te ver, en nog veel meer om ze mezelf als “wenselijk” of als “ideaal” voor te houden. Sloterdijks conclusie lijkt me een perfecte weerspiegeling van de Duitse binnenlandse en buitenlandse politiek anno 2009 (met o.a. het recente verdict van het Duitse Grondwettelijk Hof dat de Duitse Grondwet primeert op Europese Verdragen en andere internationale overeenkomsten, plus het protectionisme dat er sinds het uitbreken van de “crisis” heerst, zij het niet alleen in Duitsland uiteraard). Ik kan niet anders dan pogen te berusten in het actuele gegeven dat waar we in Europa ook naar kijken we alleen kunnen vaststellen dat we (“Europa”) volkomen strop zitten en dat een nieuwe “totale wereldoorlog” voor de deur staat. En dan maar hopen dat dit dan eindelijk eens de oorlog zal zijn “die een einde zal maken aan alle oorlogen”. Ik word inderdaad misantroop.
Sloterdijk gaat ervan uit dat het Griekse schrift (met de invoering van klinkers) de basis heeft gelegd voor een historische dwaaltocht in een wereld die we ons VOORSTELLEN in plaats van op te gaan in de wereld waar we daadwerkelijk deel van uit maken, onze werkelijk geleefde en beleefde wereld, ons “binnen” dat ons immuun maakt voor een vijandig “buiten”. (Wat het Griekse schrift daarmee te maken heeft is me volkomen onduidelijk en lijkt me hier als deux ex machina ingevoerd te worden; de wereld als voorstelling bestond reeds lang vooraleer het schrift maatschappelijk invloedrijk was.) Sloterdijks voorkeur om een mensengemeenschap in eerste instantie te omschrijven met het begrip immuunsysteem dat beschermt tegen een buitenwereld (dus ook “vreemde” gemeenschappen) bezorgt me dan ook nog meer dan na het lezen van Sferen een bittere en wrange nasmaak. Ook het nationaalsocialisme beschouwde immers de “buiten-mensen” (Joden, communisten, vrijmetselaars, homoseksuelen, zigeuners, gehandicapten, geesteszieken) als “luizen”. Luizen die een levensgevaarlijke bedreiging vormden voor de lichamelijke en geestelijke hygiëne van de Duitser (of de Arische mens) en voor diens voortbestaan. Sloterdijk heeft zich eerder reeds in Het Kristalpaleis terloops laten ontvallen dat de woorden “buur” en “vijand” eigenlijk al altijd synoniemen zijn geweest. Dat lijkt me voor een etymologiedeskundige als Sloterdijk heel vreemd. “Buur” is namelijk hetzelfde woord als “boer” (landbouwer), het Duitse “Bauer” (het Engelse “(neigh)bour”). Het woord betekende oorspronkelijk een “bouwwerk” en dat kon zowel een akker als een huis of woning zijn, cf. het Franse “agriculteur” (agri-culteur) voor “akkerbouwer” of “landbouwer” (het Latijnse werkwoord “colo” waarvan “cultuur” is afgeleid, verwijst zowel naar bouwen als wonen; zo betekent het woord “occult” – “ob-cultus”, in het Latijn - eigenlijk “binnenshuis”, dus “zaken die geheim gehouden worden voor niet-ingewijden en buitenstaanders”, zoals in de term “occulte wetenschap” of “occulte kennis”). Sloterdijks terloopse opmerking over “buur” en “vijand” herinnert me aan de uitspraak van de bekende en eerbiedwaardige Duitse nazifilosoof Carl Schmitt dat de Staat primair “een vijand nodig heeft” en dat het eerste onderscheid dat mensen ooit gemaakt hebben dat tussen “vriend” en “vijand” is. Een visie die uiteraard een vrijgeleide voor oorlog oplevert, wat de Duitsers in de vorige eeuw overigens een paar keer op opvallende wijze hebben laten zien.
Sloterdijk associeert de “voorgestelde wereld” (versus de “beleefde” wereld) met het verschil tussen “het leven leven” en “het leven lezen”. Bij het “lezen” wordt de context weggelaten en neemt men niet deel aan de wereld waarin men zich lijfelijk bevindt. De “lezende” mens is de “theoretische mens” die in de wolken leeft (zoals de Oud-Griekse filosoof Thales die, volgens de legende, al ‘zwevend’ in een put viel). Het weglaten van de context leidt volgens Sloterdijk tot een samenpersen van de ruimte, zoals de globalisering en de elektronische communicatie alle afstanden vernietigen en samenpersen. Sloterdijk ontwaart een verzet tegen deze vernietiging van de ruimte en van de uitgebreidheid, een hernieuwd denken in termen van de deelname aan een plaats waar gewoond wordt, wat hijzelf aanduidt als “lokalisme” of “het ‘reactionair’ ruimtedenken”: “Het nieuwe ruimtedenken is de opstand tegen de ingekrompen wereld.” (p.276) Uiteindelijk spreekt hij van een “foyer-solidariteit”: de voorrang aan de “haard” dus. “De elementaire foyer-solidariteit, als men het zo mag noemen, is een grondlaag van het vermogen om Wij te zeggen.” (p.278). De conclusies die hij hieruit trekt zijn inderdaad “reactionair”, zoals hij ook voorziet dat ons in de komende decennia een “zwartgroene” politieke heerschappij te wachten staat. “Zwart” (lokaal-egoïsme, nationalisme, nazisme) plus “Groen” (ecologisme); wat dat inhoudt qua verlies aan de vrijheid en de vrijheden die we nu kennen, daarover zegt Sloterdijk eigenlijk koeltjesweg: “Dat zullen we dan wel zien!”
Sloterdijks conclusies centreren zich rond het begrip “asymmetrie”. De verhouding tussen “binnen en buiten”, tussen “wij en zij” is er één van een wezenlijk niet te overbruggen verschil, wat eigenlijk ook impliceert dat “wij” superieur zijn. “Eigen volk” versus “vreemdelingen”. (Alsof er aan de “haard”, binnen de eigen kring dus (“familie”, “dorp”, “buurt”), alleen maar vrede, vriendschap en solidariteit zouden heersen.) Zo komt Sloterdijk tot een “lof van de asymmetrie”, in wezen een complete anti-gelijkheidsvisie. “Het mag dan in hyperbolische zin waar zijn dat alle standsverschillen en al het stabiele verdampen, in feitelijke zin is het onwaar.” (p.280). Zo komt Sloterdijk uiteindelijk tot vrij bedenkelijke uitspraken: dat de “globalisering” maar een potpourri is van “vereenvoudigde fantasieën en vormen van paniek voor huis- en staatsgebruik”, die vooral spreken “over de noodzaak om met onzichtbaren te concurreren die niet schromen het meeste beter en goedkoper te produceren – zoals die schaamteloze tandheelkundigen uit Hongarije en Polen die gebitten voor de helft van de gangbare prijs vervangen.” (p.41). Je vraagt je bij het lezen hierbij af waarom de mensen zich ooit genoodzaakt zagen uit de apenbomen te komen en zich over de aardbol te verspreiden en waarom de Germanen zich ooit vanuit het Oosten op de grond die nu Duitsland heet, gevestigd hebben. Sloterdijk heeft het over globaliseringsvisies als “populistische dwaallichten”, maar als zijn eigen zinnen geen plat populisme zijn dan weet ik het niet meer. Ik kan er alleen maar uit afleiden dat de Duitse tandartsen blijkbaar hun vak niet al te goed kennen en klagen over een tekort aan klanten. Sloterdijk heeft natuurlijk gelijk te stellen dat de meeste economische transacties zich nog altijd binnen één natie voltrekken en dat de export in de eerste plaats de directe buurlanden betreft. “De binnenlandse vraag is en blijft overal de ziel van de reële economie; de Amerikaanse auto-industrie, om een bekend voorbeeld te noemen, doet allang zelfs maar geen pogingen meer om haar producten buiten de grenzen te slijten. De meerderheid van de Fransen brengt de vakantie nog altijd door in het zuiden van hun eigen land, om het even of ze chauvinisten of atlantici zijn en ongeacht of ze mondialisation of globalization zeggen.” (p.281). Tja, de Amerikaanse auto-industrie slijt ondertussen gewoon niets meer en waar gaan de Fransen van Marseille, Montpellier en Avignon dan wel op vakantie? In het zuiden van hun eigen land? Ik kan alleen maar vaststellen dat er op de plaats waar ik woon in ieder geval geen aardappelen, tandpasta of auto’s worden gefabriceerd en of die nu in Volkswagen-Vorst, in de USA of in China gemaakt worden, in ieder geval ergens anders. Wat wil Sloterdijk nu eigenlijk meer zeggen dan dat die Hongaarse en Poolse tandheelkundigen op zijn zenuwen werken? Sloterdijk beseft blijkbaar niet dat er in de 19de eeuw nog niet eens een Duitse natie was. Zijn ultieme argument is dan dat de voortplanting en opvoeding van kinderen hoe dan ook lokaal en plaatsgebonden zijn. “Naast de biologische voortplanting leveren het opgroeien en scholing van de kinderen, het doorgeven van de cultuur en de aanvaarding van deze offerte door de ontvangende generaties de meest overtuigende paradigma’s voor het niet-samenpersbare, dat zich in hardnekkig asymmetrische processen ontvouwt. Leren leven betekent: op plaatsen leren zijn; plaatsen zijn per definitie niet-verkleinbare sferische uitgestrektheden, die door een kring van weggelaten en op afstand blijvende dingen omgeven zijn.” (p.282). Alsof kinderen per definitie opgroeien waar ze geboren zijn. En alsof het tegenwoordig nog nodig is dat een penis in een vagina moet om een embryo/foetus/kind voort te brengen. Sloterdijk vervalt uiteindelijk in een plat nationalisme en in pure vreemdelingenhaat. Zoals, naar men mij zegt, Duitsers door de band ook zijn: “Wij zijn Duitsers en wij zijn beter dan jullie en al de rest!” (Ik zelf maakte, als ik met de wagen door Duitsland moest reizen, na één weliswaar niet-veralgemeenbare xenofobe ervaring in Frankfurt in 1975, in ieder geval altijd dat ik zo snel mogelijk doorheen dat land was.)
En dus kan Sloterdijk uithalen met: “Het principe van de asymmetrische uitbreiding is niet alleen kenmerkend voor microsociologische fenomenen of voor taalontwikkeling en hoogculturele competenties. Het dringt ook door tot het kerngebied van de politieke sfeer – in de eerste plaats het staatsburgerschapsrecht, dat de verzameling van de levende ongevederde tweevoeters in uitgesproken asymmetrische deelverzamelingen splitst, de leden en de niet-leden van een natie. Dezelfde wij-zij-differentie nestelt zich in het hart van de op solidariteit gebaseerde vangnetstructuren, in het bijzonder van het pensioenstelsel, waarbij er met legitieme afgunst op moet worden toegezien dat de aanspraken aan evenredige prestaties van de betrokkenen worden gekoppeld; hier hangt alles af van het vermogen van het systeem om met succes een asymmetrie tussen contribuanten en niet-contribuanten tot stand te brengen en de ondermijning door ‘sociale parasieten’ binnen de perken te houden.” (p .283). Dat klinkt aantrekkelijk: nu de Staat blijkbaar geen geld meer wil of kan opbrengen om de eigen onderdanen een pensioen te bezorgen, moet men het in Duitsland zeker niet aan de Turken aldaar verspillen. Maar Sloterdijk vergeet dat naties pas sinds twee eeuwen bestaan en dus ook weer kunnen verdwijnen. En de wij-zij-differentie bij de toekenning van de nationaliteit is NIET dezelfde als deze bij het sociale zekerheidsstelsel zoals ziekteverzekering en pensioenen! En vergeten we niet dat bij ons bijvoorbeeld de Limburgers van de streek rond Hasselt zich pas sinds een paar decennia Vlamingen noemen en pas sinds ongeveer 175 jaar Belgen. Sloterdijk kan blijkbaar niet anders dan op de trein te springen van vreemdelingenhaat en uitzichtloos nationalisme, waarvan hij meer dan wie ook hoort te weten dat ze de anti-chambre is van nieuwe Holocausten en genociden. Ik weet ook niet hoe we uit de tegenwoordige “crisis” moeten geraken, maar meedrijven met tijdelijke trends en modes is nooit mijn sterkste kant geweest en ik prijs me daar gelukkig om. En inderdaad: misschien rest mij dan alleen maar de misantropie.
En zo krijgen we dan volgende paragraaf te lezen: “Politiek is het plaatselijke krachtenveld niet, voor zover er collectieve affecten in circuleren - anders zou de politiek slechts de emanatie van lokale strubbelingen en perfidieën zijn; het is politiek voor zover de gemeenschap, de stad of de natie (misschien ook de groep naties), de realisatie van een op zijn plaats belichaamde bereidheid is om door middel van het uitgevochten verschil van meningen en hartstochten erkende problemen op te lossen en gevonden oplossingen aan hertoetsing te onderwerpen. Dat lukt alleen als de politieke plaats zich lokaalegoïstisch en lokaalenthousiast in de toekomst projecteert - dat wil zeggen als de plaats sterker is dan de ideologieën en als de burgerlijke commune aantrekkelijker blijft dan de multinationale sektes die de staat belagen. Als ik niet provinciaal kan voelen, komt de politiek voor mij niet als beroep in aanmerking. De res publica functioneert slechts als een parlement van genii loci.” (p. 284). Tja, dat is wat we inderdaad zien in tijden van stilstand en achteruitgang: nu Vlaanderen zich mentaal van België heeft losgescheurd, beginnen de steden (Antwerpen, Gent, Hasselt, Mechelen, Brugge, etc.) er plezier in te vinden elkaar vliegen af te vangen. Straks is het weer wijk tegen wijk, gehucht tegen gehucht, straat tegen straat, huis tegen huis, verdieping tegen verdieping en kamer tegen kamer. Het brengt Sloterdijk er als Duitser tenslotte toe Hitler te omschrijven als het “prototype van de vreemdeling”, een “passerende ideoloog en sekteleider” die zich onrechtmatig heeft meester gemaakt van de Duitse samenleving. Vermoedelijk zal voor Sloterdijk ook Beieren een stuk Duits buitenland zijn. Als een dergelijk xenofoob en in zichzelf geborgen en verborgen lokalisme het alternatief moet zijn voor “het kapitalisme als religie”, dan vrees ik het ergste. Want dit is inderdaad het alternatief dat anno 2009 overal in het stervende en suïcidaire continent Europa opgang maakt.
Tegenover het vage en verwarrende universalisme van de 20ste eeuw (een universalisme dat inderdaad vaag was en veelal alleen met lippendienst bedacht werd) stelt Sloterdijk dan de “uitgebreidheid van het met succes geleide leven, dat niet wordt hoe het kan worden zonder immuun, zelfbevoordelend, exclusief, selectief, asymmetrisch, protectionistisch, niet-samenpersbaar en irreversibel te zijn.” (p.286). Sloterdijk erkent dat zijn opsomming klinkt als een “rechts-radicaal partijprogramma”, maar het is volgens hem in wezen “aards links”: “een lijst van karakteristieke trekken die inherent zijn aan de infrastructuur van het groeien in reële menselijke sferen.” Maar Sloterdijk wil natuurlijk ook “edelmoedig” blijven, zoals hij het zelf noemt. Alleen als men zich eerst aan deze eerste lijst houdt, is een opening mogelijk naar een universalisme (“hemels links”) waar alle mensen gelijk zijn en alle mensen gelijke rechten hebben.
Voilà! Dat was Het Kristalpaleis van de controversiële filosoof Peter Sloterdijk.
Ik ga een sigaret roken in de hoop dat de nacht snel valt. Zou ik de Internationale laten klinken? De Provinciale heb ik in ieder geval niet in huis!



Eric Rosseel
http://zarathoestra.wordpress.com

Geen opmerkingen: