Jan Huyghe - Biografie
Jan Huyghe (°Veurne 1956) behaalde een licentie Germaanse Filologie aan de KU Leuven, met een uitgebreide verhandeling Volksliedonderzoek in groot-Veurne.
In de Westhoek was hij vijftien jaar beroepsjournalist voor diverse media. In die hoedanigheid won hij de Nationale Persprijs 1986 van het Gemeentekrediet, cat. Geschreven Pers, met de reportagereeks De Vlaamse Zeevisserij.
Van zijn hand verscheen in 1991 het verhaal De Hel(d) van het Noorden over de kasseienklassieker Parijs-Roubaix, en in 2007 het volksboek De Rosten Durang, ereburger van Koksijde en paardenvisser van Oostduinkerke, vertelt z’n peerdeleven.
Verder schrijft Jan Huyghe gedichten en liedteksten, o.a. voor de ceedees Kent gij de streek? (1996) en Levende Vers (2002) voor volksmuziekgroep Sinksenbruid waarvan hij zanger is.
Sinds 1996 is hij informatieambtenaar aan het gemeentebestuur van Koksijde.
Fragment uit De Hel(d) van het Noorden – Avontuur in Parijs-Roubaix (uitgegeven door De Rode Bles, 1991, 174 blz.)
Route forestière d’Arenberg
Situering
We hebben de doortocht van de renners op de kasseien door het bos van Wallers-Arenberg gemist. We waren te laat. Terug in de wagen starten we de achtervolging op het peloton, op de kasseien door het bos waar honderden toeschouwers uit wandelen…
Voor ons gaapt de donkere mond van de tunnel waaruit wel honderden mensen komen. Het woud spoelt de ingewanden. De massa hokt aan een traag debiet over heel de breedte van de weg. De straat versmalt. Onder een spoorwegbrug. Het nieuw contact met de stenen van het bos is ongemeen hard. Onmiddellijke verraderlijke putten. De Visboer rukt aan zijn stuur om langs de verzakkingen heen te rijden, maar toch bonken de wielen over de steenbrokken. Instinctmatig grijpen we allemaal naar steun.
Dit is het staatswoud van Wallers-Arenberg. Aan weerszijden van de kasseien opgeschoten magere bomen. De stammen slingeren zich grillig omhoog, splitsen in scherpe takken, verstrengelen in de top tot onontwarbaar vlechtwerk. Onderaan spietst kreupelhout door varens en netels. Versplinterd hout priemt als speerpunten door het struikgewas. Hier, op deze koude stenen, tussen het splijtende maquis van Wallers-Arenberg, worden de renners één voor één een doornenkroon op het hoofd geslagen. Wallers is de geseling vòòr de tocht naar Golgotha.
Hij wil sneller vooruit dan mogelijk is en schalt de claxon aanhoudend opdat de massa baan zou ruimen. We krijgen geen applaus, integendeel, er zijn er die woest in onze richting blikken.
“Vooruit!” gromt hij. “Ga toch rapper van die stenen af!”
Hij houdt de handen hoog op het stuur, voorovergebogen, krampachtig. Hij duwt ze het mos op, de modder in. Ouders trekken hun kinderen onder de oksels.
Het blijft moeilijk sturen. Overal diepe putten in de weg. De stenen liggen breed uiteen. Hele vlakken kantelen, randen brokkelen af naar de aarde. Deze doortocht moet een verschrikking zijn. De pijnlijke dans der stenen, de concentratiedans.
Op een open plaats leidt een andere kasseistrook dieper het woud in. Links staan de vrachtwagens van de Franse televisie. De doortocht komt elk jaar rechtstreeks op het scherm.
Het bos loopt aan weerszijden gelijkmatig leeg. Het volk stapt nu voor ons uit. Een paar honderd meter schieten we vlugger op tot een nieuw wandelend cordon opdaagt. Sommigen wijken vanzelf maar anderen verkeren in diepe onschuld. En dan wippen ze geschrokken op, slaan als kippen de armen en haasten zich naar de kant. Vijandige grimassen en hoongelach als we hen voorbijrijden. Zo dadelijk halen wij ons de volkswoede op de hals. Want zij verwachten geen voertuigen meer. Wij rukken ze ruw uit hun roes. Wie nu nog driftig door het bos moet, hoort er volgens hen zeker niet bij. En eigenlijk hebben ze gelijk.
Maar de Visboer moet zijn meesterschap tonen. Met beroemde renners heeft hij de kamer gedeeld. In Parijs liep hij Eddy’s ereronde mee, toen die de Tour won. Van zo’n man kan je niet verwachten dat hij als een schildpad door het bos van Wallers-Arenberg kruipt. Ik kan het de mensen natuurlijk niet kwalijk nemen dat ze zijn adelbrieven niet kennen.
Ik heb mijn deur vergrendeld. Stel je voor dat een woedende Fransman het portier openrukt en mij op de stenen sleurt. En wat daarna nog kan gebeuren, daar durf ik haast niet aan denken. Zie die grillige palen aan de rand van het mos? Met de dwarsliggers drie meter hoog. Over heel de afstand, zowel links als rechts en de rijen erachter. Misschien hangt op het eind wal Spartacus, de armen uitgerokken en de schouders verwrongen, naakt en stervend? Met steenblokken in een kring tegen de voet van zijn kruis gestapeld? Wallers-Arenberg, het woud van de dood..?
En toch is er ook pret in de Hel. Enkele mensen ondersteunen een dame. Ze staat op één been in de blubber, haar ander been hangt boven de grond, zonder schoen. Haar tenen zijn zwart. Ze lijkt wel een flamingo, maar dan zonder gratie want ze draait haar bekken rond en zwaait met de armen om het evenwicht niet te verliezen. Ik hoor nog vaag gelach als het tafereel achter me wegsterft.
Ineens zijn we niet meer alleen, er rijdt een Volkswagen kever voor ons. Waar komt die vandaan? Je kan hier niets op voorhand weten. Het volk vordert langzaam, in dichte pakken, het opent zich laat, sluit zich onmiddellijk. De straat is een slang met een glijdend konijn in het lijf.
Marc volgt hem op nog geen halve meter. Hij flitst de koplampen en schalt de claxon.
“Kom kerel, aan de kant, ga van die weg af!”
Ik denk dat de chauffeur van de kever bang is. Misschien gelooft hij wel dat wij belangrijk zijn. Want hij rijdt voorzichtig de zachte berm op. Marc stuurt naar rechts maar de banden schieten brutaal de stenen af. In eerste versnelling, en gas geven tot de motor huilt. Het achterwiel slingert een straal modder naar de gracht. De Volvo glijdt schuin over stenen en slijk, maar grijpt dan toch.
Hij zucht.
“Stel je voor dat we vastgeraakt waren! Wat komt die kever hier ook doen?”
“Ken jij een bos zonder kevers, Marc?” vraag ik lachend.
De massa wordt dunner en in de verte wenkt de klaarte van het open land.
Hij duwt een sigaret tussen de lippen. De vlam van de aansteker danst op en neer, met regelmaat, als de dans der banden over de stenen. Met zijn vrije hand houdt hij stevig het stuur vast. Hard en zeker ligt die hand, de vingers gespannen.
“Het bos van Wallers-Arenberg! Zijn we er doorgereden, of niet? Kijk eens hoe mooi het is! Jongens!”
* * * * * * * *
Twee gedichten uit de bundel Koppen van het Noorden - Gedichten over de wielerklassieker Parijs-Roubaix (onuitgegeven, zomer-herfst 2003)
Vlaamse kermis in Arenberg
wel duizend koppen telt
het vlaamse legioen dat
vol van drift en zot geweld
voert ’t bandeloos beleg
tussen het woud en overweg
met luim en leeuw omhangen
gulzig dik zo zwelt hun kop
bij elk verhaal van roem en roes
bij elke biergulp door hun krop
buld’ren ze bruut van driest genot
en uit hun onbeschaamde strot
brallen ze wilde zege-zangen
dan brengen ze een dwaze groet
stappen betoeterd in ’t gelid
wanneer de majorettenstoet
van kleine meisjes defileert
en zij op voet en been verkeerd
weer joelend sluiten alle rangen
les godfordoum zijn weer op pad
ze vreten friet met frikandel
heel Arenberg slaan ze patat
gewapend met palm en geschreeuw
wachten zij op jowan museeuw
en branden vurig van verlangen
* * * * * * * *
Chemin des Prières – Chemin des Abattoirs
(Twee kasseistroken dragen werkelijk deze namen…)
Is dit gejuich? Of grimmig jouwen?
Van hen die wrede vuisten ballen,
als bandhonden bloeddorstig snauwen
en hitsig vuige kreten brallen?
Ziet hoe hun ruige handen steken,
hoe vonken in hun ogen gloeien,
zij kwijl tussen de kaken kweken,
en horens uit hun schedel groeien.
Zij dreigen met hun hellebaarden,
slaan in de wind hun rode klauwen,
hun tongen vunzig likkebaarden,
van gal achter tanden gebrouwen.
Ach, moet ik door die duivelsbende,
op stenen die mijn lenden breken,
mijn scheurend lijf, één stuk ellende,
die marteltocht, in smart’lijk smeken.
Ik haat u, Koppen van het Noorden,
Gij doet mijn polsen, knieën kraken,
uw putten, punten, brokken, boorden
doen mij m’n buik en borst uitbraken.
O Heer, kalvariewaarts geslagen,
op uw kapotgeschopte leden,
help mij dit duivelskruis verdragen
langsheen de weg van de gebeden…
Hoort niemand dan mijn bitter wenen?
Ontveld, ontvormd, ten einde krachten,
resten mij enkel koude stenen,
de laatste weg van het afslachten…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten