Inleiding
Waren de Middeleeuwen onwetend en barbaars? Neen, dus, anders zou ik die retorische vraag niet stellen. Wetenschap en techniek bloeiden ook in die “duistere eeuwen”. Ook bij ons en hoe!
Wetenschap is een woord dat verschillend wordt geïnterpreteerd. Tussen “kennis is het schouwen van de waarheid en de waarheid is in God” en het zuiver wetenschappelijk vrij onderzoek liggen eeuwen.
De eeuwen tussen 900 en 1425 tonen een bont beeld van Vlaanderen. Kapittels en abdijen leveren bijna de enige administratieve documenten. Toch heerst er al een drukke handel en een ambachtelijke traditie. De snelle uitbreiding van weg- en watertransport bewijst dat er nogal wat technische verbeteringen in dat vlak kwamen. Moerassen werden drooggelegd, er verschenen steenbakkerijen aan de kust, in 1134 begon men het Zwin uit te baggeren en in die tijd werden de havens van Damme, Nieuwpoort en Duinkerken gebouwd. Het ontwerp van het brede, door twee man bediende, weefgetouw gaf een impuls aan de export van het Vlaamse laken.
Vind je het niet vreemd dat de term “duistere Middeleeuwen” wordt gebruikt voor een land van kerken, kathedralen, abdijen, belforten, gildenhuizen en patriciërshuizen? Zijn zij niet het bewijs dat de bouwmeesters van toen een grote technische kennis bezaten? Zij haalden hun kennis uit de ervaring, uit de opleiding door oudere bouwmeesters, die hun kennis haalden van de Grieken en de Romeinen.
De bouw van watermolens en windmolens, zelfs getijdenmolens, was hun niet vreemd. Dat wijst op een goede kennis van de wetten van de mechanica.
Een opvallend kenmerk is de kloof tussen practici en geleerden. Die kloof wordt nog groter als de intellectuelen het Latijn verkiezen als de taal van de wetenschap (zoals het Engels nu).
Neen, de middeleeuwer was geen naïeveling, die alles geloofde wat men vertelde. Kritische zin is geen uitvinding van de renaissance en het humanisme. De (hof)schrijvers vertonen diezelfde zin voor kritiek en objectiviteit. De interesse voor verleden en heden was groot. De geschiedschrijving geeft het verglijden weer die deze eeuwen zo boeiend maken: van agrarische en feodale maatschappij naar de verstedelijking, de handel, de wetenschap.
1.
In die periode probeert men enerzijds een encyclopedisch overzicht van de kennis op te stellen en anderzijds dragen anderen bij tot het scholastieke denken. De eersten steunden op een bestaande traditie, met een moraliserend trekje. Hoe gering de wetenschappelijke waarde van die encyclopedieën ook waren, ze wijzen toch op een belangstelling voor de exacte wetenschappen.
Dat er wetenschappelijk onderzoek was, is duidelijk.
Ik citeer een Vlaamse wiskundige, Gerard van Brussel, die een essay schreef over de relatie tussen beweging en massa. In een Ieperse keure uit de 13de eeuw worden regels voor de apotekarissen of verkopers van kruiderijen opgenomen. Ook Vlaamse astrologen en alchemisten spelen een rol. Bartholomeus van Brugge in de Remedium Epydimie een artikel over de hygiëne die de arts bij pestepidemieën moet toepassen.
In diezelfde periode wordt ook de rationele manier van denken uitgewerkt. De scholastiek was een poging om het geloof (en de geloofwaardigheid) te formuleren en te funderen. Dit was niet mogelijk zonder een grondige kennis van de antieke teksten en dus een gedegen kennis van Grieks en Latijn. Vanaf de 12de eeuw vinden wij goede en kritische vertalers. Rudolf van Brugge vertaalde een Arabisch werk over het astrolabium. De dominicaan Willem van Moerkerke vertaalde alle werken van Aristoteles en verbeterde de werken van Hippocrates. Hij bracht ook de leer van Plato binnen het bereik van de westerse filosofen.
Eén van de origineelste denkers van de 13de eeuw was Zeger van Brabant. Op zijn 42ste wordt hij wegens zijn afwijkende, en dus ketterse, meningen door de inquisitie veroordeeld en opgesloten. Hier raak ik een bijzonder teer punt aan: de wijze waarop de Kerk met nieuwe theorieën omsprong. Met de invoering van het Romeinse recht en de pogingen om het gewoonterecht en de verschillende soorten rechtbanken in overeenstemming te brengen met het Romeinse recht, staan wij aan de rand van een nieuwe tijd: de renaissance en het humanisme.
2.
De periode van de renaissance en het humanisme is er een van grote verwarring. De wetenschapsbeoefening lijdt onder verstarring en formalisme. Juist daarom valt het op dat Hendrik van Zomeren, een Leuvense professor, een heel nieuw dispuut start. Hij verdedigt de stelling dat alleen de individuele dingen realiteit zijn, dat algemene begrippen niet bestaan.
Wat precies onder renaissance en humanisme moet worden verstaan, is al eeuwen een discussiepunt. Ik zou zeggen: een steeds sterker wordende nadruk op de positieve wetenschappen en op persoonlijk en proefondervindelijk onderzoek.
De verstedelijking in Vlaanderen is een feit: Antwerpen maakt in 1531 de eerste beurs ter wereld, Brugge is dan al lang uitgespeeld. Met de ontdekking van Amerika wordt Antwerpen een belangrijke stapel- en overslagplaats voor de handel. Die verstedelijking wordt gedragen door een revolutie in de landbouw.
De overbevolking zorgt in de 15de en 16de eeuw voor emigratiegolven, vooral de religieuze, maar ook de politieke repressie zorgen voor een selectie van de emigranten.
Uiteraard hebben de godsdienstige troebelen en hun politieke vertaling veel moeilijkheden veroorzaakt. Boven op deze breuklijn van de tijden kwam de al bestaande breuk tussen de conservatieven en de progressieven. Die laatsten werden fel bestreden. Logisch, want ze schopten tegen tweeduizend jaar overlevering aan.
Copernicus publiceerde in die tijd zijn boek De revolutionibus orbius coelestium waarin hij schrijft dat niet de aarde maar de zon het middelpunt van ons sterrenstelsel is.
Onder invloed van het humanisme zal worden gepleit voor een zuivere en exacte taal, maar tegelijk zal de liefde voor de oude auteurs en de hartstochtelijke verering voor alles wat uit de klassieke tijden stamt, voor een wat wonderlijke verstarring zorgen.
Toch zal de combinatie van wetenschappelijk denken en naïviteit, van streven naar vernieuwing en liefde voor de klassieke auteurs nog lang het wetenschappelijk denken bepalen.
Het universitaire onderwijs in de klassieke talen omvatte vanaf 1520 de studie van Latijn, Grieks en Hebreeuws aan de Leuvense universiteit. De Jezuïeten kwamen in 1542 in Leuven aan, - en dat is twee jaar na hun stichting.
De vergelijkende taalkunde werd wetenschappelijk aangepakt, al berustte het resultaat vaak op toevallige ontdekkingen of reizen. Hierdoor ontstond grote belangstelling voor de volkstaal. De aanzet was al eerder gegeven. Kinderen van commerçanten moesten nu eenmaal vreemde talen leren en dus werd er naar de eenvoudigste manier gezocht. Woordenboeken, woordenlijstjes om uit het hoofd te leren.
De echte revolutie in de wetenschappen gebeurde in de geneeskunde. Pas als je weet dat de opleiding van artsen toen meer weg had van filologische en filosofische disputen, besef je hoe revolutionair Andreas Vesalius wel was. In 1536 kreeg hij eindelijk toestemming om opnieuw een anatomie - zoals dat toen heette - te doen. Leuven had zich daar lang tegen verzet.
Dat alles begint bij de Luther van de geneeskunde, met name Theophrastus Paracelsus. In Antwerpen vond hij een overvloed aan nieuwe kruiden. Antwerpen was immers de handelsmetropool van het Noorden.
Thierry Deleu
(Wordt vervolgd)
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten