Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

16 april 2008

"Eindterm" (2002) - debuutroman Thierry Deleu - hoofdstuk 26-27-28

26

Peter wordt wakker. Hij trekt zijn pyjamabroek aan die naast het bed ligt en daalt stil de trap af naar de woonkamer. Sabine gaat altijd in pyjama slapen en Peter volgt haar voorbeeld, of toch voor de helft: alleen de broek. De woonkamer is chaotisch. De weinige zaken die hij uit Gavere heeft meegebracht, staan door elkaar: tekeningen en schilderijen tegen de wand, allerlei spullen in kartonnen dozen, of in plastic zakken en wasmanden. Over een stoel hangen twee hemden op een kapstok, een broek en zijn blauwe Fred Perry-trui met het lauwerkransje.
Sabine heeft geen geduld voor die zaken. “Wegwezen,” porde ze hem aan op zijn flat in Gavere.
“Neem het hoogstnodige mee, Peter, we kopen allemaal nieuw spul,” zei ze kordaat.
Hij loopt naar de keuken en zet water op. In de spiegel ziet hij zijn streuvelhaar, zijn baard staat lang, hij wast zijn gezicht en spuugt wat taai slijm in de afvoer. Het is halfzeven.
In de kamer maakt hij Sabine wakker. Ze trekt het dekbed over haar hoofd en mort. Zij heeft ochtendhumeur.
“Ik zet koffie, schat, en binnen het halfuur wil ik je buiten hebben.”
Ze moet met de auto naar Brussel.
“Je weet toch dat ik naar Zeebrugge moet voor de ondertekening van het maritiem convenant?”
“Geen zin,” gromt zij van onder de dekens, als antwoord op zijn eerste opmerking.
“Ik heb koffie en croissants voor je, je komt uit bed, anders draag ik je met deken en al onder de douche,” dreigt hij.
Zijn stem slaat over. Gisteren hebben ze twee flessen Château Margaux opgedronken. Sabine komt met een frons op haar voorhoofd overeind. Ze kijkt op de wekradio en valt terug in bed.
“Even,” zegt hij.
Vijf minuutjes later hoort hij haar opstaan en een douche nemen.
Het voorhof ligt nat. Peter ziet Frank Hennebert bezig aan de stal.
Ze drinken samen koffie. Ze zegt niets. Af en toe glimlacht zij. Ze bijt de helft van een croissant af en staat op. Het haar heeft zij met een donkerbruine kam opgestoken, kastanjebruin tegen diepbruin.
Als hij zegt dat ze op een schooljuffrouw gelijkt, kijkt ze hem vragend aan.
“Een schooljuf met klasse dan, mijnheer de directeur!”
Hij spreekt haar niet tegen.
In een van de kartonnen dozen springt de wekker aan. Volgens het journaal heeft een spookrijder op de E40 een accident met twee doden veroorzaakt. Peter zoekt de onruststoker en duwt hem plat.
“Ik heb het heel leuk gehad, gisteren,” zegt ze half lachend.
“Ik ook,” zegt hij.
“Ik moet gaan.”
“Ik bel je als ik in Zeebrugge aankom,” zegt hij.
“Ik kom naar Burghgraeveveld tegen 7 uur. Eerst ga ik in Gavere wat verder inpakken.”
“Kom iets vroeger, tegen 6 uur, Peter,” vraagt ze.
“Ik kom na de vergadering met professor Vandamme onmiddellijk naar huis.”
“En Dekunst dan?” wil hij weten.
“Ik zoek wel een excuus.”
Als zij het erf uitrijdt, trompt ze even en steekt haar rechterhand omhoog.

Als hij aan het Maritiem Centrum komt, staat een man met kalend hoofd en molenwiekende armen hem op te wachten. Hij verplaatst de paaltjes met ketting en laat Deforge zijn auto stationeren.
In de voorhal komen Etienne Claes en zijn lieve secretaresse op hem af. Door de talrijke voorbereidende gesprekken zijn ze hechte vrienden geworden. Deforge heeft het klaargespeeld dat zijn minister voor miljoenen investeert in het project met de Provincie, de VDAB en de reders.
Als Deforge om vier uur het gebouwtje aan de dokken verlaat, waaien vuile kranten langs zijn benen. In de verte loeit een scheepssirene. Hij zet zijn clip op en haalt diep adem. Hij heeft een mooie toespraak gehouden en de aanwezigen een hart onder de riem gestoken.
Claes glundert.
“Opdracht vervuld.”
Het is kwart over vier. Binnen driekwartier is hij op zijn flat en tegen zes uur op Burghgraeveveld.

27

Wanneer Dekunst achteraan rechts in de wagen plaatsneemt, weet Marcel dat zijn baas zich ergens zorgen over maakt of zich heeft opgewonden. Als hij hem ’s avonds laat naar huis rijdt, komt Dekunst gewoonlijk naast zijn chauffeur zitten en zij overlopen dan de agenda van de dag daarop. Of Dekunst informeert naar zijn gezin, naar de kinderen, naar hun resultaten op school. Of hij vertelt Marcel de laatste aangebrande moppen van de minister. Nooit spreekt hij van Sabine du Tertre tenzij in termen van werk en afspraken.

Vannacht gaat Dekunst achteraan zitten. Hij heeft tot laat met de minister gepraat over de reorganisatie van de administratie en over de nieuwe evaluatie van de ambtenaren. De besprekingen verliepen zeer vlot. Beiden kunnen het met elkaar zeer goed vinden. Zij vormen gewoonlijk één front tegen de vakbonden. Ze kiezen voor overleg met deskundigen en voor het gunnen van onderzoeksopdrachten aan studiebureaus. Vooral als het om materies gaat die zeer gevoelig liggen en ook heel complex zijn, kiezen zij voor onderzoek. Het valt de onderwijswereld op dat zij hierbij geen partijpolitieke of ideologische gronden aanwenden bij de bestelling van een studie.

Marcel kijkt door het achteruitkijkspiegeltje naar zijn baas en merkt dat hij zijn handen gevouwen voor zijn mond houdt. Hij kijkt niet op en lijkt reeds na vijf minuten in gepeins verzonken. Plotseling zucht hij diep en diept uit zijn aktentas een dossier op dat hij op zijn knieën legt. Wanneer de chauffeur iets later nog eens naar zijn baas loert, ziet hij dat het dossier nog onaangeroerd is.
“Serieuze troubles,” denkt hij.
Gewoonlijk weet de chauffeur van een minister of van een topambtenaar meer dan de kabinetsmedewerkers of de ambtenaren zelf. Hij is bijna altijd de eerste die “het” verneemt. Ook de privé zaken van zijn baas. Is zijn baas zelf niet zo communicatief, dan luistert hij mee als er gebeld wordt in de auto.
Marcel kent de relatie van zijn baas met Du Tertre, hun afspraken, hun zorgen, hun momenten van grote liefde en de momenten van afkoeling. Hij weet ook dat de minister soms grappen maakt over die relatie en dat Dekunst altijd op zijn qui-vive is. De laatste tijd gaat het niet meer zo goed tussen Dekunst en Du Tertre. Van de telefonisten en de kuisploeg heeft hij gehoord dat Du Tertre en Deforge vaak samen in stad te zien zijn.
Anita Delchambre heeft het hun voor waar gezegd: “Deforge is de nieuwe amant van Du Tertre.”
Zij weet het van Lynn, de secretaresse op secundair. Deforge komt goed over bij de dames van de kuisploeg. Hij is altijd vriendelijk en hij maakt tijd voor een babbel met hen.
“West-Vlamingen en Limburgers zijn de vriendelijkste,” zegt Marie-Paule, “die van Antwerpen zijn dikke nekken.”
Dekunst kijkt door het raampje, het is nacht, de eentonigheid van de lichtjes maken hem melancholisch. Hij begrijpt Sabine niet.
“Wat heb ik misdaan? Waarom is zij ondankbaar? Ik heb al haar verlangens ingewilligd, haar gesteund, haar getroost. Ik weet het: de laatste tijd vlieg ik al eens uit.”
Vooral haar plannen om Burghgraeveveld opnieuw in te richten, verontrusten hem.
“Ze wil meer tijd thuis doorbrengen, bij Alexander, bij haar familie, zegt ze. Ze wil een zwembad. Hoe zei ze dat ook weer? Aandacht hebben voor de kleine dingen, Joris? Opnieuw schetsen, juwelen ontwerpen. Leren paardrijden.”
“Ben ik daar te oud voor, Joris?”
Dekunst herinnert zich de eerste keer dat hij Sabine zag. Ze zat in de wachtzaal en praatte daar ongedwongen met een van zijn medewerksters. Een brunette met mooie benen. Toen hij ze binnenriep, ging ze op zijn teken neerzitten en schommelde met haar rechterbeen. Haar voeten waren afgewerkt met felrode nagels.
Op slag was hij voor haar gewonnen. Ze kwam van de juridische dienst over om zijn nieuwe directeur secundair te worden. Hoewel hij geen inspraak had gekregen in deze aanstelling, was hij niet ontevreden. Du Tertre beviel hem.
Ver weg slaat een torenklok twee slagen. Dekunst herinnert zich de eerste keer dat hij haar aanraakte. Ze kwam zijn bureau binnen met het rapport van haar studieopdracht in Haarlem. Haar rok had aan de zijkant drie knoopjes die hij even later los zou maken, zodat het rokje voor zijn ogen op de grond gleed. Zij was overrompelend mooi in haar zwarte zijden onderjurk. Haastig trok ze haar rok op. Om haar mond verscheen een spottende glimlach. Dekunst vreesde haar reactie, maar zij zette haar rapportering voort.
Dekunst begreep dat er iets was veranderd. Wanneer? Dit kon hij niet achterhalen. Ze hadden vier mooie jaren achter de rug en nu bedroog ze hem. Hij was het zeker. En hij wist ook met wie. Met Deforge. Wat had Deforge meer dan hij?
Neen, hij verbeeldde het zich, het kon niet waar zijn. Sabine wilde niet van haar man scheiden, dat was zeker. Hij zou het haar niet meer vragen. Maar hem bedriegen, neen, dat zou ze niet doen.
“Ik heb haar gemaakt,” denkt Dekunst, “nu is ze van mij!”
Hij schrikt op van die gedachte en kijkt naar zijn chauffeur. Hun blikken kruisen elkaar in de spiegel. Dekunst zegt: “Marcel, ik ben doodvermoeid, man, zijn we nog ver van huis?”
“Nog een kwartiertje, mijnheer Dekunst.”
Ik heb haar anders gekend, denkt Dekunst. Gereserveerd en hartstochtelijk, verlegen en ondernemend. Zij kroop soms tegen hem aan in de wagen en legde haar hoofd op zijn schouder. Nu is dit nog slechts een herinnering.
“Wat wil je van me?” had ze een keer geroepen, als hij haar vroeg van haar man te scheiden.
In haar ogen had hij toen een mengeling van verdriet en wanhoop gezien.
“Heb ik soms niet gedaan wat ik kon?”
“Ja, ik weet het, ik ben soms over mijn toeren. Ik kan soms grof zijn, een beetje brutaal, bezitterig.”
Onlangs had hij haar in zijn bureau stevig vastgepakt en zijn tong ver in haar mond geduwd en met één hand zijn rits proberen open te maken. Hij had zijn vingers in haar rug gedrukt. Dat was een blunder van formaat. Toegegeven, daar had hij zich vergrepen. Dat was zijn stijl niet en Sabine wist dat. Voelde zij dat hij de wanhoop nabij was?
“Ik begrijp er geen barst van,” zegt hij ineens luid. Marcel kijkt in zijn spiegeltje, maar zwijgt. Zijn baas ziet er bleekjes uit. Gewoonlijk zit hij trots rechtop, als een veldheer, nu laat hij zijn schouders hangen en lijkt hij meer op een vermoeide soldaat.
Dekunst ziet het gezicht van Sabine die hem toelacht, hij ruikt het parfum in haar hals, hij ziet het gezicht van Marcel die hem verwonderd aankijkt. Zijn ogen worden vochtig. Hij krijgt het warm, de voorbode van een depressieve opstoot, hij moet zich herpakken.
“Wie denkt ze dat ze is?”
Hij boeit zich op.
“Ik laat het hier niet bij,” denkt hij driest.
“Wie denkt ze wel dat ze is?” herhaalt hij.
Hij neemt het dossier en noteert op de kaft: OVERLEG. Dit is al jaren zijn toverwoord, vooral als hij iets wil verkrijgen dat enige moeite zal kosten. Overleg.
“Ik nodig haar uit voor een gesprek, voor een etentje, een wandeling aan zee, een nachtje in de Ardennen, of bij mij thuis.”
Dit laatste wijst zij meestal af. De laatste tijd gaat zij ’s avonds vroeg naar huis.
“Voor Alexander,” zegt ze dan.
Maar Alexander is toch intern? Of zij moet naar de kinesist of naar de podologe.
“We hebben al eens gepraat en wat heeft het bijgebracht?”
Ze zei: “Wat moet ik zeggen, Joris?”
Ze zocht toen naar woorden en sloeg de ogen neer. Ineens stond ze op.
“Even mijn neus poederen.”
Toen ze hem dat de eerste keer zei, viel Dekunst uit de lucht.
“Wat is er met je neus?” vroeg hij verwonderd.
Zijn ex had daar nooit enige last van ondervonden.
Nu wist hij het weer. Sabine had zich toen met een flauw excuus uit de voeten gemaakt. Zij wilde niet praten of beter ze verkoos te zwijgen.
Hij zou het haar toch nog eens voorstellen. Misschien was ze nu wel bereid. Het kon zo niet blijven duren, het liep uit de hand, hij kon niet meer slapen. Hij voelde zich verongelijkt, vernederd.

Twee weken geleden hadden ze voor de laatste keer gevrijd. Bij hem thuis. Ze was dezelfde niet meer. Zelf ondernam ze niets. Toen hij klaarkwam, draaide ze zich op haar zij en stapte het bed uit. Ze nam een douche, ging voor de spiegel zitten en inspecteerde haar gezicht.
“Het wordt laat, ik moet nu gaan, Joris.”
Vroeger bleef zij bij hem slapen tot de morgen. Dekunst had de indruk dat hij met een callgirl had gevrijd.
“Zo kan het niet verder,” denkt hij. “Ik kan mijn gedachten niet meer bij mijn werk houden.”
Ook Vanderweyden had het gemerkt.
“Joris, is er iets? Wil je gaan slapen? Kom, one for the road?”
Marcel rijdt het erf op, houdt achteraan de villa halt en laat zijn baas uitstappen.
“Morgen, om zeven uur.”
“Slaap wel, mijnheer Dekunst.”
De chauffeur rijdt de oprit af. Huiswaarts.

28

Vrijdag 20 juni 1992. Sabine schrijft in haar dagboek: “Is gelukkig zijn mogelijk? Ik ben graag bij Peter. Ik kan vrijuit met hem praten. Ik kan opnieuw praten zonder elk woord te moeten afwegen. Ik voel dat ik weer vrij ben. Er gaat een kracht van hem uit die fel contrasteert met zijn gevoeligheid. Hij is een sterke man, en hij wéét het. Ik hoop dat het een blijvende kracht is, die ons helpt om samen te blijven."
Ze kan Peter nagenoeg alles vertellen. Ook hoe moeilijk zij het heeft om de relatie met Dekunst af te bouwen.
“Hoe raak ik van De Spin af?” schrijft zij.
De woensdag daarop komt Sabine wat later thuis van haar werk.
“Sorry,” zegt ze tegen Deforge, “maar ik kon het echt niet helpen. Net op het ogenblik dat ik mijn bureau wilde verlaten, kwam Dekunst binnen. Hij riep me ter verantwoording. Hij vroeg mij waarom ik de jongste tijd zo afstandelijk deed.”
Ze weent.
Peter Deforge maakt hieruit op dat Dekunst haar tot seks heeft gedwongen.

@

De eerste maandag van juli vertrekt Sabine om zeven uur naar Gent. De chauffeur zal haar daar ophalen voor een vergadering van de Nederlandse Taalunie in Breda. Ruim een half uur later, tussen halfacht en kwart voor acht, gaat de telefoon in Burghgraeveveld tweemaal. Deforge, die tegen negen in de showbizzschool van Oostende wordt verwacht, neemt niet op. Met Sabine heeft hij afgesproken dat hij enkel een oproep zal beantwoorden die volgt op een eerste telefoontje van drie signalen.
Nauwelijks vijf minuten later wordt er aangeklopt. Deforge is zich net aan het wassen. Wanneer hij de deur opent, draagt hij alleen een groot, wit badlaken om zijn middel. Hij ziet een lichtgrijze BMW. Naast de wagen staat Joris Dekunst, de secretaris-generaal. Hij kijkt niet op. Geen begroeting, geen woord, geen beweging met het hoofd, niets. Het is de chauffeur die heeft aangeklopt. Hij vraagt aan Deforge, of madame klaar is om te vertrekken. Deforge zegt hem dat ze reeds vertrokken is. Daarop stappen de twee mannen weer in de wagen en rijden het erf af.
Omstreeks vier uur belt Sabine Peter op in Oostende. Ze is helemaal overstuur. Ze is boos omdat hij ’s morgens de telefoon niet heeft opgenomen.
“Maar toen je de eerste keer opbelde, waren het geen drie signalen,” protesteert hij.
Later proberen ze het uit: het aantal signalen dat de oproeper hoort, komt niet altijd overeen met het aantal keren dat de telefoon rinkelt.
Sabine heeft die ochtend met Dekunst afgesproken in Gent. Wanneer hij daar om halfacht nog niet is, realiseert ze zich dat hij waarschijnlijk op weg is naar Burghgraeveveld. Daar pikt hij haar gewoonlijk op. Ze heeft nog willen vermijden dat Dekunst oog in oog zou staan met Peter.
“Maak voor niemand open,” had ze hem willen zeggen over de telefoon.
Maar alles is mislukt.
“Veel zal niet meer mogelijk zijn tussen ons,” zegt ze nog tegen Peter. “Misschien hangt zelfs mijn job aan een zijden draadje.”
Onderweg naar Breda repte Dekunst geen woord over het voorval.

Geen opmerkingen: