Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

30 maart 2008

Geschikt indien getikt! - 10

De scheiding tussen religie en politiek en het feit dat de politieke krijtlijnen niet meer getrokken worden op basis van een geloofsovertuiging is nu een algemeen aanvaard principe. Het stoelt op de onmogelijkheid de staat tegelijkertijd te doen gehoorzamen aan twee verschillende bronnen van gezag: het wereldlijke en het kerkelijke. De scheiding tussen religie en politiek betekent echter niet dat er geen kerkelijk gezag kan bestaan. Deze scheiding houdt enkel in dat de staat neutraal moet zijn ten opzichte van wie wel en niet gelovig zijn. Deze scheiding tussen religie en politiek houdt geen antiklerikalisme in, m.a.w. geen overdracht aan de staat of aan een ander wereldlijk gezag van het monopolie in het denken. De scheiding tussen religie en politiek houdt integendeel in dat de overheid garant staat voor het pluralisme, zowel op het vlak van de religieuze beleving en het onderwijs als op dat van de benadering van de ethische vraagstukken.
De wetgeving (strafrecht, burgerlijk recht) moet de weerslag of de vertaling zijn van de grote waarden en van de overeenstemmende elementaire rechten en vrijheden zoals die sinds eeuwen zijn geëvolueerd en met onze samenleving vergroeid. De wetgeving moet de langzame ontwikkeling volgen, die zich in de gemeenschap voordoet. Ze mag er niet op vooruit lopen en evenmin nahinken. Een aanpassing van de wetgeving aan de zich wijzigende opvattingen moet steeds behoedzaam gebeuren, m.a.w. slechts nadat men er zich van heeft vergewist dat het overgrote deel van de burgers de nieuwe opvatting beleeft en deelt.
Dit is zeker het geval wanneer het gaat om ethische vraagstukken. Bij de aanpassing van de wetgeving omtrent de ethische kwesties zal elk lid van de wetgevende macht zelf op basis van zijn eigen geweten moeten oordelen in hoeverre de nieuwe wetsbepaling weergeeft wat naar zijn mening in de gemeenschap leeft. Anderzijds mogen ethische vraagstukken, door de staat niet worden bevoordeeld of gepropageerd, in welk onderdeel ook van haar beleid, sociaal of cultureel. De beleving van ethische waarden is dus een strikt persoonlijke zaak, die de overheid in de ene of in de andere richting mag sturen. In zoverre de wetgeving een ethisch of moreel concept behoeft, moet zij altijd zo dicht mogelijk aansluiten bij wat het overgrote deel van de burgers denkt en voelt.
Ook in de opvoeding van onze kinderen, het onderwijs dus, moet de overheid een strikt neutrale houding aannemen. Het hele onderwijs draait vandaag nog altijd rond de belangen van de grote onderwijsnetten. In plaats van deze netten te subsidiëren zou de overheid rechtstreeks de ouders moeten subsidiëren.
Onderwijs is natuurlijk niet “gratis”. Het wordt door iedereen betaald via de belastingen. Het zou veel socialer zijn en heel wat meer kinderen van werklozen en arbeidersgezinnen naar de hogere school of de universiteit halen, indien degenen die over een voldoende inkomen of vermogen beschikken, zelf een deel van de financiële verantwoordelijkheid voor de opleiding van hun kinderen zouden opnemen.
Het beheer over de scholen, vrije of gemeenschapsscholen, moet opnieuw in handen worden gegeven van de inrichtende machten en de ouders. De rol van de onderwijsbureaucratie moet daarbij worden beperkt tot het bepalen en het controleren van de minimale voorwaarden die vereist zijn voor het afleveren van het diploma. Voor het overige moeten de scholen volledig vrij zijn om zelf kunnen beslissen welke types, richtingen of projecten er worden aangeboden.

Joris

Geen opmerkingen: