Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

10 maart 2008

"Eindterm" (2002) - debuutroman Thierry Deleu - hoofdstuk 22 en 23

22

Cello Raepzaad heeft Tersmidse langs zijn neus weg verteld dat Sabine du Tertre bij hem komt poseren voor een naaktportret. Tersmidse loopt nog af en toe bij Raepzaad aan. Cello Raepzaad is nog zijn enige binding met de kunst. Hij heeft verder nog contact met Guido Van ‘t Hof die hem blijft bestoken met korte briefjes en uitnodigingen.
Na zijn amoureus avontuur met Du Tertre was hij naar zijn vrouw en zijn dochtertje teruggekeerd om daar een weinig boeiend leven te leiden. Zijn werk op school en zijn zuippartijen met Brugghe en Willem Hals waren zijn enig verzet. Onder invloed van Raepzaad bleef hij toch schrijven, weinig maar toch voldoende om af en toe een gedicht of een verhaal te plaatsen in een nieuw tijdschrift.
Wanneer Sabine in het atelier van Raepzaad binnenkomt, schrikt zij op, ze kan haar ogen niet geloven.
In een krakkemikkige hoge rotan stoel, naast de grote, met verfresten bekladde tafel, zit Piet Tersmidse. Hij komt moeizaam overeind en geeft haar een zoen.
“Wat een toeval. Zo vaak kom ik hier niet. Hoe gaat het met je?”
Hij is niet veel veranderd. Zijn baard is grijzer geworden, maar het zwarte brilletje staat hem goed.
“Zou hij zijn haar verven?” vraagt Sabine zich af.
Cello Raepzaad schenkt koffie in crèmekleurige kopjes. Er is geen melk, wel een doos petit-beurrekoekjes. Tersmidse kan niet stilzitten, hij kruist zijn benen en speelt met zijn vingers. Zoals vroeger is het Sabine die de stilte doorbreekt.
“Hoe gaat het met Valerie?”
Het was ten slotte voor zijn dochtertje dat hij was teruggekeerd.
“Goed, goed, goed,” herhaalt Tersmidse.
“Maar zeg nu eens hoe het met jou gaat?”
“Is ze nog thuis?” vraagt Sabine alsof ze de vraag niet heeft gehoord.
“Zij woont met haar vriend in Aalter.”
Cello Raepzaad stelt Sabine voor niet te poseren. Ze kunnen gezellig wat bijpraten.
“Of beter,” stelt hij voor, “we gaan een terrasje doen.”
Sabine zegt niets en kijkt naar Piet die aarzelt.
“Waar ze ons niet kennen,” lacht Raepzaad die voelt waar het probleem is.
Ze rijden naar Dikkebus.
Sabine heeft een kleine vier uur uitgetrokken voor haar bezoek aan Cello Raepzaad.
“Voor mij is dat prima,” zegt ze, “maar om halfzes moet ik thuis zijn.”
Telkens ze gaat poseren, neemt Sabine een halve dag vrij.
“O.K.,” zei Dekunst toen zij het hem de eerste keer vroeg, “ik ga die namiddagen gebruiken om enkele functioneringsgesprekken te doen.”
Sabine du Tertre heeft hem gezegd dat zij naar de kinesist gaat. Nooit heeft ze tegen Dekunst ook maar één woord gerept over het naakt poseren.
Met de auto van Cello Raepzaad, een citroën CX, rijden zij naar Dikkebus. Piet zit vooraan en kijkt wel tien keer om. Sabine heeft haar benen over elkaar gelegd en haar rechterdij piept door de split van haar lang zwart linnen kleed.
“Ze is nog altijd aantrekkelijk,” denkt Tersmidse.
Hij zit zich op te geilen.
“Waarom niet?” denkt hij.
Alsof Sabine die laatste woorden heeft gehoord, zegt ze ineens: “Piet, beeld je maar niets in.”
Tot Raepzaad zegt ze: “Dichters fantaseren vlug.” Cello Raepzaad zwijgt.
“Geen nieuwe afspraken, Piet.”
Zij maakt zich dat wijs, want ze weet wel beter.

Aan de vijver zit heel wat volk. Ze gaan rechts onder de bomen plaatsnemen. Piet trakteert: een koffie voor Raepzaad en twee witte wijntjes.
Raepzaad geraakt in conversatie met een Antwerpenaar die juist vandaag een fermette heeft gekocht in Reninge. Dat is altijd een droom van Raepzaad geweest, maar zijn vrouw wil het ouderlijke huis niet uit. Hij luistert met aandacht naar het verhaal van de man.
Tersmidse stelt Sabine voor om een wandeling rond de vijver te maken. Zij stemt in.
Wanneer Cello Raepzaad beiden na een dikke driekwartier tussen de bomen uit ziet komen, dicht tegen elkaar, hand tegen hand, roept hij: “Jullie hebben geen tijd verloren zie ik. Of heb je de verloren tijd weer ingehaald?”
In diezelfde week ontmoeten Sabine en Piet elkaar opnieuw, en de week daarop ook, telkens bij Raepzaad die een slecht excuus verzint om hen alleen te laten.

23

Op zaterdagavond 14 december 1991 heeft in de loge “Les Ours” het winterzonnewendefeest plaats. Na de rituele plechtigheid in de Tempel haasten de broeders zich aan de lange tafels die in U-vorm zijn opgesteld. Naar vrijmetselaarsgewoonte worden ze geregeld in hun “tafelwerkzaamheden” gestoord door broeders die een speech houden. Vooral de Nederlandse gasten zijn de spelbrekers. Ze lamenteren over de broederschap, de gezelligheid bij “Les Ours”, maar ze bedoelen wel degelijk het overvloedige broedermaal dat hun gratis wordt aangeboden.
“Ik kan de Achtbare Meester beloven dat wij volgend jaar opnieuw van de partij zullen zijn.”
De broeders nemen nog maar eens hun mes ter hand en slaan er oorverdovend mee op tafel.
“Volgend jaar wordt het een invasie van Hollanders, Louis,” merkt de broeder naast Vanthuyne schamper op.
Het is even na drie uur wanneer Louis Vanthuyne de Houtmarkt in Kortrijk verlaat. Hij start zijn metallic Porsche, rijdt rond het park de Romeinselaan in, neemt de straat rechts naar het station. Aan de hoek met de Spoorweglaan rijdt hij richting Veemarkt, de viaduct onder, naar Zwevegem. Hij rijdt onder invloed, maar hij is niet stomdronken. De meeste broeders rijden na een feest in die toestand huiswaarts.
Vanthuyne is een stuurvaardige chauffeur, geen snelheidsmaniak, maar onder invloed durft hij wel harder op het gaspedaal duwen. In Zwevegem draait hij aan de kerk rechts op, waar hij in de flank wordt aangereden door een auto die uit de richting Stasegem komt. Blijkbaar heeft de bestuurder gedacht op dit late uur alleen in het verkeer te zijn. Hij heeft de voorrangsregel genegeerd en is pal op de Porsche van Vanthuyne ingereden.
“Hij zal de Porsche pas laat hebben opgemerkt,” stelt de rijkswachter vast, “de remsporen beginnen pas vanaf een paar meter voor de volle witte streep.”
De buurman naast de hoek heeft de klap gehoord, kleedt zich vlug aan en loopt naar buiten. In de witte Opel Kadett zit de chauffeur dood te bloeden achter zijn stuur. Uit de sportwagen stijgt rook op uit de radiator en een man met een zwarte smoking ligt half uit het wrak.
Louis Vanthuyne is dood.

In haar dagboek schrijft Sabine du Tertre: “Louis, ik heb spijt om de pijn die ik jou heb aangedaan.” Vanthuyne wordt met maçonniek eerbetoon begraven. De Achtbare Meester van zijn werkplaats, Andreu Theophrastos, houdt de rouwtoespraak. Zeker tweehonderd vijftig man staan in dichte drommen aan het columbarium. Het regent en het is barkoud.
“Nous sommes au tournant de l’ année solaire. Nous fêtons la promesse d’une résurrection, et conjointement une naissance. Un temps de notre vie se trouve entre parenthèse. Et cette parenthèse nous conduit à nous retrouver face à nous, sans l’affreuse sensation d’un solution affective. Il n’est pas bon que je parle beaucuoup de paroles. Il est souhaitable que chacun de nous s’y tienne immobile et participe au receuillement.”
Ook Alexander neemt afscheid van zijn vader met ontroerende woorden: “Papa, ik zal jou missen en ik weet het zeker: mama ook. Wij kunnen de mensen niet beletten te praten, maar ik weet het zeker: we zien elkaar graag, wij drieën. Ik lijd, maar ik verbijt de pijn om een echte Vanthuyne te zijn.”

De ochtend van het ongeluk belt Sabine Truus Deseure op. Ze weent.
“Dat dit nu juist moest gebeuren, nu we weer met elkaar konden praten.”
Deseure wil Dekunst inlichten.
“Ik zal Peter bellen,” zegt Sabine.
Dekunst rijdt die zelfde ochtend nog naar Burghgraeveveld. Wanneer hij binnenkomt, valt Sabine hem om de hals. Ze huilt als een kind. Langzaam herstelt ze zich en begint op een nuchtere toon te praten over wat haar in de komende dagen allemaal te doen staat.
“Dat is Sabine ten voeten uit,” denkt Dekunst.
“Ik ben onmiddellijk naar hier gekomen. Maak je over de praktische dingen maar geen zorgen. Ik zal je helpen. Je krijgt een wagen met chauffeur ter beschikking,” zegt hij.
Nog andere vrienden en vriendinnen komen haar condoleren.
In haar dagboek schrijft ze: “Ook De Spin kwam.”

@

Nog voor de dood van haar man had Sabine tegen de huishoudster gezegd: “Je kunt je niet voorstellen hoe eenzaam ik me voel. Ik voel mij als in de woestijn.” Nu mijnheer Vanthuyne er niet meer was, maakte Roos zich ongerust. Mevrouw klonk de laatste tijd erg neerslachtig. Roos belde haar schoonvader, Ivo Hennebert, op. Hij had dikwijls de juiste inval om mensen te helpen. Bovendien was Sabine erg op hem gesteld. Hij hielp op Burghgraeveveld waar hij kon en nu Louis er niet meer was, verzorgde hij de paarden.
Ivo vond ook niet onmiddellijk een middel om madame weer op te peppen. Maar ineens viel het hem te binnen dat Sabine altijd lovend sprak over een jonge advocaat van Nokere, een zekere Defrancq, die getrouwd was met een kwiek vrouwtje. Ria. Ze waren een paar keer op bezoek gekomen op Burghgraeveveld en het was de Henneberts opgevallen dat madame goed opschoot met hen en dat ze samen hartelijk konden lachen.
Ivo Hennebert wist niet dat zij toen vooral hun plezier vonden in de lotgevallen van moeder Defrancq, een oude schoolvriendin van Sabine. Mauricette Delahaye was een bazige vrouw die zich rijk had geërfd maar verkrampt op haar geld zat.
Zo werd het jonge koppel op Burghgraeveveld uitgenodigd.
“Stoort het jullie als ik een vriend van op het werk mee uitnodig? Hij heet Peter Deforge en hij is attaché van minister Vanderweyden.”
“O, neen,” had Jean geroepen, “ik ken hem, mijn pa kent hem, van de politiek.”
Op zaterdag 21 maart kwam Peter Deforge voor de eerste keer naar Burghgraeveveld. Sabine en hij ontmoetten elkaar regelmatig in en rond Brussel.
Ze hadden tussen zes en zeven in de vooravond afgesproken. Peter was stipt op tijd. Hij had voor Sabine een boeket witte rozen mee. De begroeting was zo uitbundig dat Roos, die zou instaan voor de bediening, haar ogen niet kon geloven.
“Haar ogen blonken en zij gaf Deforge een innige en lange zoen. Ik wist niet dat die twee elkaar zo goed kenden,” zei ze die avond nog aan Frank.
Ze vroeg zich af wat Dekunst daarvan zou zeggen. “Wat niet weet, wat niet deert,” zei Frank kort. “Als madame maar gelukkig is.”
Om zeven uur stipt reden de Defrancqs het erf op. Na een paar aperitiefjes schoven ze aan tafel. Sabine had een lange zwarte jurk aangetrokken. Het eten werd geserveerd door Roos. Na de plat consistent mocht ze mee aanzitten. Zij had op advies van Sabine de gerechten besteld in “De Kleine Fermette”. Een van de betere traiteurs van de streek. Het werd een leuke avond.
Jean en Ria stapten om halféén op.
Sabine vroeg Peter nog een laatste glas te drinken: “One for the road,” zei ze.
Ze wist toen al dat hij die nacht bij haar zou blijven.

’s Anderendaags belde hij haar op voor een afspraak. De woensdag daarop, de dag van de afspraak, viel Sabine onverwachts bij Ria binnen. Op het middaguur. Het was de eerste keer dat zij haar opzocht, maar haar directe stijl had Sabine bekoord. Ze zouden gemakkelijk vriendinnen kunnen zijn ondanks het grote leeftijdsverschil. Sabine had geluk. Ria was thuis.
“Een aperitiefje, Sabine? Heb je al gedineerd?”
“Ik ga uit eten met Peter,” zei ze opgewekt, “maar ik wilde jullie nog eens komen bedanken voor de gezellige avond.”
Ria toonde haar de kinderkamer die in gereedheid werd gebracht en de paarden.
“Heeft Jean tijd voor paarden?” vroeg Sabine.
“Neen, neen, ik ben al blij als hij tijd maakt voor mij,” lachte Ria, “de paarden behoren toe aan onze achterbuur.”
’s Middags wandelden Sabine en Peter Deforge in de bossen van Elsegem. Daarna dronken ze samen een koffietje op het terras van het kasteel.
“Hier drink je de beste koffie,” had hij haar gezegd. “Ook de pannenkoeken zijn er heel lekker.”
In de vooravond zakten ze af naar Sint-Martens-Latem waar zij in de Orangerie van “Auberge du Pêcheur” een degustatiemenu proefden. De Orangerie geeft uit op een dode arm van de Leie.

Drie dagen later moest Sabine met Dekunst naar een congres van de directeurs van de bedreigde middenscholen. Dekunst zou er een toespraak houden. De minister wilde zich daar liefst niet vertonen. De secretaris-generaal was een kei in het blussen van brandjes. Hij zou in de politiek zeker een rol van betekenis hebben gespeeld. Hij straalde autoriteit uit. De onderwijsverstrekkers wisten dat hij de teugels strak aanhaalde en een grote invloed had op de onderwijsministers. Ook daarom bewonderde Sabine hem. Haar liefde voor hem had echter plaats gemaakt voor respect, voor genegenheid, voor affectie zoals een dochter voor haar wijze vader. Tijdens de toespraak was zij in gedachten bij Peter. Deforge had het wijselijk gevonden niet te komen. In zijn plaats ging Wim Woutmans.
“Grappig,” dacht ze, ”het is pas sedert de dood van Louis dat ik het warm krijg als ik aan Peter denk.” Deforge zag er jonger uit dan hij was. Blond, met een grijzende kortgeknipte baard. Zijn blauwe ogen veranderden met het licht. Hij droeg een fijn, zwart brilletje.
Op het kabinet was hij geliefd. Hij kon relativeren, kwam gevat uit de hoek, was spiritueel. Hij kon de bezoekers op hun gemak stellen. Altijd had hij tijd voor een babbeltje.
De minister wist dat hij op hem kon rekenen. Zij kenden elkaar van bij de jongsocialisten. In die tijd schreef Vanderweyden gedichten.
“Karamelleverzen, Deforge, maar jij schrijft poëzie waar ik geen fluit van begrijp.”
Als Deforge repliceerde dat hij gedichten moest aanvoelen en ze niet altijd willen begrijpen, riep hij uit: “Mijn gevoelens spaar ik voor de vrouwtjes, Deforge!”
Ze belde hem op en Lynn Vanhove zei: “Hij is hiernaast in gesprek met een mevrouw die zich verongelijkt voelt door de examencommissie. Het is al de derde keer dat zij hem probeert in te pakken. Ik geef u hem door. Daag.”

@

Een week later geeft Sabine op Burghgraeveveld een feest voor een select gezelschap van intieme vrienden. Eén van de genodigden is andermaal Peter Deforge. De gastvrouw heeft zich voor de gelegenheid in het hemelsblauw gehuld. De juwelen die ze draagt, zijn ingelegd met smaragden.
In alle vertrekken branden kaarsen. In de luchters zijn de lampen vervangen door kaarshouders. De tafel is gedekt met het mooiste servies uit haar collectie. Uit de wijnkelder van haar overleden man heeft Sabine enkele van de oudste, meest uitgelezen wijnen laten aanrukken. Er is champagne à volonté, een schotel met fijne vissoorten, een pièce de résistance met vlees en als toetje kaas met oude port.
Na het eten wordt er openhartig van gedachten gewisseld. Wie tot de vrienden van Sabine du Tertre behoort, is doorgaans goed van de tongriem gesneden.
Op een bepaald moment installeert Sabine zich bij de open haard en leest hardop voor uit haar dagboek. Dat doet ze heel zelden. Alleen als ze in de stemming is.
Ineens staat zij recht en heft het glas op de voormalige gastheer van het huis: Louis. Het is een heel plechtig en emotioneel moment.
De meesten vragen zich af wie Peter Deforge is en hoe hij het heeft aangelegd om zomaar, vanuit het niets, in het kransje vrienden te worden opgenomen.
Sabine ziet er stralend uit. Ze geeft de indruk iets te willen vieren. Ria en Jean Defrancq en meester Ryckoort hebben de link vlug gelegd. Ook Roos vermoedt het. Sabine durft Peter die avond nauwelijks aankijken. Zij vreest dat de andere gasten zullen merken dat er meer is tussen hen.
Ze stelt hem wel aan iedereen voor.
"Dat is Peter Deforge, kabinetsattaché van minister Vanderweyden. We hebben elkaar in Brussel leren kennen."
Deforge kent trouwens een deel van het gezelschap. Hij heeft ze al eens ontmoet op een activiteit of in één van de cafés op de Kortrijkse Grote Markt. De meesten spreken Frans, soms Nederlands of toch Kortrijks. Zowel hun Frans als hun Nederlands klinken schabouwelijk. Chic gekleed, met veel sieraden en juwelen en diep uitgesneden décolletés lopen zij in lange rokken met hoge zijsplitten. De mannen zijn ongedwongener, spontaner. Ze roken sigaren, drinken whisky en praten over paarden, vrouwen, geld. Lachen luid met schuine moppen en krompraat. Deforge volgt Sabine overal met zijn ogen. Zij weet dat hij zich zal ergeren aan enkele van haar genodigden en stelt hem voor aan een zekere Jean Bouckaert.
“Meneer Bouckaert is uitgever, “ zegt ze bijna plechtig. Jean Bouckaert is een vreemde eend in de bijt op Burghgraeveveld. Hij draagt jeans, loopt ongeschoren met een ruige korte baard, drinkt spuit. Hij heeft voor niemand veel aandacht. Hij loopt meestal in zijn eentje, de handen op de rug, van het ene schilderij naar het andere en wisselt een paar woorden met een paar invités die het dichtst bij hem staan.
Deforge heeft hem reeds in de gaten nog voor Sabine hem introduceert.
“Bouckaert past hier niet in dit gezelschap,” denkt hij.
Wanneer iedereen de deur uit is, zegt Sabine: “Bouckaert is je toch bekend, Peter, hij geeft mooi werk uit, vooral van jonge schrijvers. Bij de gevestigde auteurs staat hij op een goed blaadje, hij promoot hun werk via bibliofiele uitgaven en rondreizende tentoonstellingen. “Le grand chic" in Kortrijk wil hem op al haar activiteiten.”
“Ja,” denkt Deforge, “een excentriek personage, een beetje zonderlinge artiest staat mooi op hun party’s. Zo willen ze de criticasters de mond snoeren die beweren dat zij niet cultuurbewust zouden zijn: zelfs voor “des artistes bohémiens” zijn ze gastvrij!”.
Wanneer hij aan Deforge wordt voorgesteld, zegt hij: “Ik ken u. U publiceerde reeds een paar gedichtenbundels. Ik was aanwezig op de presentatie van Val der Engelen.”
Deforge schrikt. Een gevoel van welbehagen komt over hem.
De party verloopt plezierig. Het gaat er relatief rustig aan toe. Doorlopend wordt er gezellig geconverseerd. Peter maakt hier en daar een compliment en onderhoudt zich lang met Ria.

Uit die eerste ontmoeting met Bouckaert groeit een hechte vriendschap. Nog in diezelfde week stapt Deforge af in Beveren-Leie en gaat bij Bouckaert op visite. Zij maken plannen om samen een brievenboek te publiceren. Deforge voelt een gunstige wind en Bouckaert wil Deforge wel in zijn fonds. Hij is toch kabinetsattaché. Misschien kan hij voor sponsoring zorgen, of voor subsidies, of voor ministers op de activiteiten van “De Gelaarsde kat”.

Geen opmerkingen: