Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

23 februari 2008

"Eindterm" (2002) - debuutroman Thierry Deleu - hoofdstuk 18 en 19

18

Begin juni 1991 vraagt Sabine opnieuw aan Dekunst naar de vakantieregeling. Hij wilde haar ook tijdens de vakanties ontmoeten. Haar man had een reis naar de Languedoc gepland voor halfweg augustus. Zij wist hoe enthousiast hij was om die streek te verkennen. Vanthuyne had veel gelezen over de katharen en bovendien was zijn laatste dada het graf van Jezus. Du Tertre was te nuchter om zich daar mee bezig te houden.
“Wat maakt het uit waar Jezus begraven ligt?”
“Veel, Sabine, indien het waar zou zijn, dan zou het instituut Kerk op haar grondvesten daveren.”
Louis wilde naar Rennes-le-Château, naar de berg Cardou, naar de site van abbé Saunière Bérenger. In Cucugnan had hij voor tien dagen geboekt in “L’Auberge du Vigneron”, een klein hotelletje dat in een honderd jaar oude dorpswoning was ingericht. Van op het terras bood het een prachtig uitzicht op het kasteel van Quéribus.

Sabine du Tertre leefde in die dagen op het ritme van haar professionele successen en nederlagen aan de onderhandelingstafel. Als ze een overwinning had geboekt, was ze heel uitgelaten; als ze in een discussie het onderspit had moeten delven of als ze haar op het kabinet weer eens hadden tegengewerkt, werd zij nijdig.
Louis en Alexander kregen haar niet vaak meer te zien. Als ze niet hoefde over te werken, vertoefde ze op een of ander kasteel van de Vlaamse Gemeenschap om te vergaderen. Zij behoorde tot de denktank van de minister, samen met Dekunst, Pierre Hoefslag, Karel Pervijze, Truus Deseure, Christof Dokmans, Jacques Brusselmans en experts die al naargelang het agendapunt werden opgeroepen. Ze trommelde haar vriendinnen op om tijdens de weekends haar man gezelschap te houden.
Op feestjes verdween ze stilletjes zonder iets te zeggen, ook als zij de gastvrouw was. Ze was doorlopend vermoeid. Ze moest vroeg naar bed, want het was altijd vroeg dag voor haar. Haar huwelijk leed eronder. Haar vrienden vonden dat ze harder was geworden, soms ongenietbaar.
En toch was Sabine nog altijd even kwetsbaar als vroeger. Als ze een belangrijke beslissing diende te nemen, een knoop moest doorhakken, was ze nerveus en onzeker. Dan had ze de steun van Dekunst nodig.
Maar ook met Dekunst was er een probleem: hij wilde dat Sabine haar man verliet. Toch was Sabine du Tertre geen vrouw om iemands maîtresse te zijn, hoewel ze het haar hele leven is geweest. Ze wilde degene zijn om wie alles draaide, de onbetwistbare nummer één. Met minder nam ze geen genoegen.
En dat was precies het drama met Dekunst. Toen zij voelde dat hij bleef aandringen om haar man te verlaten, begon de verwijdering tussen hen. Sabine hield nog van hem, maar ze was verliefd op Deforge en bovendien wilde ze een goede echtgenote en moeder zijn.

Op maandag 2 september 1991 schrijft ze in haar dagboek: “De Spin spant zijn web, loert en bespringt mij. Wat kan ik doen? Ik ben bang.”
Du Tertre was een topambtenaar geworden: directeur-generaal van het secundair onderwijs, de favoriete onderhandelaar van zowel de minister als de secretaris-generaal. Toch was zij geen BV. Zelfs in Kortrijk en omgeving liep zij nog zelden in de kijker. Ze had geen tijd om uit te gaan en mensen te ontmoeten. Ze vond nauwelijks de tijd om te overleven en haar lichaam gezond en fit te houden. Ze wilde sterke spieren, om er langer goed uit te zien.
Die namiddag piepte ze het bureau van Peter Deforge binnen, vooraleer Brusselmans op te zoeken. Ze leek moedeloos.
Ze fluisterde Peter toe: “Ik ben bang, Peter, ik heb schrik van Joris. Hij verliest steeds vaker zijn kalmte. Dat overkwam hem vroeger nooit. Toch ga ik straks met hem spreken. Ik wil je zien, Peter, liever vandaag nog dan morgen, ik geef je een seintje.”

@

“Ik wil het niet begrijpen,” riep Dekunst. “Ik kan dit niet aanvaarden, dit is onbegrijpelijk. Je bent ondankbaar.”
“Maar, Joris, we hebben het toch goed gehad. Kun je nu niet begrijpen dat ik die lat-relatie niet meer aankan?”
“En je weet dat pas na vijf jaar? Komaan, zeg.”
“Toch is het waar. Ik kan de stress niet meer aan, die twee levens, de leugens. Neen, ik kan het niet meer, ik word er gek van, depri. Probeer mij toch te begrijpen. Indien je van mij houdt laat je mij los.”
“Maar Sabine, ik heb je nooit beschouwd als mijn lief, jij bent mijn vrouw, de vrouw van mijn leven. Jij vraagt om te scheiden.”
“Doe niet onnozel, Joris.”
“Heb je aan de collega’s gedacht? De minister? Ze zullen leedvermaak hebben.”
“Ik wist niet dat je zo gevoelig was voor het oordeel van anderen, Joris?”
“Neen, ja toch, in dit geval wel. Voor jou ben ik door het vuur gegaan. Ik aanvaard het niet, basta. Ik laat je niet los."
“Joris, als je niet kalmer wordt ga ik de deur uit, voorgoed.”
“A.u.b. Sabine, niet doen, ik hou van je, ik heb jou nooit bedrogen.”
“Ik ook niet.”
“Daar ben ik niet zo zeker van.”
“Waarom zeg je nu zoiets?”
“Omdat ik vermoedens heb en ik niet alleen.”
“Ik begrijp je niet.”
“Je wilt mij niet begrijpen.”
“Wat moet ik begrijpen?”
“Je hebt een nieuwe vriend, Sabine, ik ben het zeker.”
“Een vriend is nog geen nieuwe minnaar, Joris.”
“Ik ken jou, je houdt het niet lang vol.”
“Merci. Ben ik dan zo slecht?”
“Dat zeg ik niet. Ik zeg dat je licht ontvlambaar bent.”
“Dan heb jij daarvan kunnen profiteren.”
“Dat weet ik. Het was zalig. Kun je echt niet begrijpen dat ik dit gevoel niet kwijt wil?”
“Joris, ik wil meer thuis zijn. Bij Alexander.”
“Bij Alexander? Hij is toch de hele week op school?”
“Ja, ja, maar hij komt elk weekend naar huis. Trouwens, Joris, ik ben je toch geen verklaring verschuldigd. Of wel soms?”
“En of! Ik heb in jou geïnvesteerd, jij bent van mij, voor altijd!”
“Dat kan niet, Joris, ik ben van niemand, ik zal nooit van iemand zijn, ik ben niemands bezit. Ik ben ik.”
“Wat gebeurt er toch, Sabine? Eerst wou je je man niet in de steek laten, nu wil je per se naar je zoon. Goed, goed, ik leg me daar bij neer. Als je maar van mij blijft houden. Zeg nu eens eerlijk: is er een ander in het spel?”
Sabine stapt naar de deur, maar Dekunst is haar voor.
“Je blijft hier tot je zegt dat je van mij houdt!”
“Ik heb nog niet gezegd dat ik niet van je hou, Joris, ik zeg alleen dat ik mijn vrijheid wil.”
“Dat is hetzelfde, Sabine, trouwens ik weet dat je iemand anders hebt.”
Sabine durft hem niet vragen wie hij bedoelt. Ze krijgt schrik. Bang voor zijn reactie. Voor zijn woede. Ze zwijgt.
Dekunst stapt naar zijn bureau en gaat zitten. Hij kijkt wezenloos voor zich uit. Het lijkt wel alsof hij haar niet meer ziet staan. Letterlijk en figuurlijk. Ze doet zachtjes de deur open en verdwijnt naar haar verdieping.

19

Louis Vanthuyne was een raadselachtige figuur. Het lukte niemand hem helemaal te doorgronden. Toch had Louis graag mensen om zich heen. Mensen om de nacht mee door te komen, mensen die hij bij zijn verwoestende levenswijze betrok, veel mensen. Maar als ze hem vragen stelden over zijn verleden, of over wat hem zoal bezielde in het leven, hield hij de boot af, meestal met een kwinkslag.
Zo had hij op Burghgraeveveld eigenhandig een enorme bibliotheek gemaakt. Hij las veel boeken, maar hij kocht er ook veel. Hij las ze pas veel later. Hij volgde nauwgezet de volgorde van aankoop, maar door het grote aantal kon hij op den duur niet meer volgen.
Als iemand hem vroeg wat hij in hemelsnaam met al die boeken wilde, antwoordde hij: “Dan moet Sabine geen hele dagen zitten te kniezen, als ik er niet meer ben.”
Iedereen wist dat boeken lezen een van zijn passies was, iets waaraan hij zich graag overleverde, omdat het hem geestelijk ontspande. Dat hij echter niet in staat was om een boek uit te lezen, wisten alleen zijn allerbeste vrienden. Hij las alles, maar bij voorkeur semi-wetenschappelijke boeken over De Graal, het Heilig Bloed, de Lijkwade van Turijn, de Ark van Noë. Hij kon op zijn eigen manier boeiend vertellen over alchemie en magie, tempeliers, zieners. Daar hij het boek nooit uitlas, vulde hij het zelf aan. Hij interpreteerde, hij verzon, hij ging er helemaal in op.
Zijn vader, de eminente notaris François Vanthuyne, overleed aan een hartstilstand toen Louis vierentwintig was. Zijn moeder stortte zich na de dood van haar echtgenoot met veel overgave in het Kortrijkse societyleven. Door haar huwelijk met de notaris was deze boerendochter tot de franskiljonse bourgeoisie gaan behoren. Vooral het theater trok haar aandacht. In “Brasserie du Théâtre”, op het Schouwburgplein, sleet zij vele avonden, soms tot een stuk in de nacht. Vaak was zij de enige vrouw in het gezelschap.
Toen ze een borrel te veel ophad, zei ze steeds: “Je voudrais faire du théâtre.”
Ze kreeg van die heren nooit een kans.
Marie Vanthuyne – ze gebruikte altijd de naam van haar man - deed alle moeite om zichzelf in de kijker te wurmen. Na een voordracht over Santiago de Compostela in de “Cercle Littéraire de Courtrai” groeide bij haar de idee om op bedevaart te gaan. Zij kon de jonge vrouw van de koster van Sint-Maartenskerk overtuigen om mee te gaan. Aan Het Kortrijks Handelsblad vertelde Marie dat ze het voor haar leeftijd een uitdaging vond en dat ze van de gelegenheid gebruik zou maken om Saint Jacques te bedanken voor verkregen gunsten. Zij alludeerde hiermee op het slagen van Louis in zijn notarisexamen aan de Gentse universiteit, een paar jaar geleden. Twee journalisten van de krant zouden de tocht vanuit Vézelay met de wagen meemaken. Uit voorzorg.
In Kortrijk werden weddenschappen afgesloten: “Halen zij het of halen zij het niet?”
De twee vrouwen namen de trein naar Vézelay.
’s Morgens brandden ze een grote kaars in de basiliek van Sainte-Marie-Madeleine en vertrokken te voet verder over Nevers en La Souterraine naar Saint-Léonard-de-Noblat. Daar sliepen ze bij een boer, die afkomstig was van Elverdinge. Twee dagen na elkaar werd er gefeest, gedronken en gegeten: gekruid varkensvlees, poulet en barbouille, lièvre en chabessal, flessen Sancerre, likeur van noten en wilde pruimen.
Marie voelde zich niet meer in staat nog verder te stappen en Louise die de uitspattingen beter had verwerkt – ze was ook twaalf jaar jonger – zag het niet zitten om alleen verder te gaan. Ze keerden enkele dagen later stiekem met de trein terug. Louis moest hen ongemerkt te Rijsel komen afhalen. Hij heeft het zijn moeder nooit vergeven: altijd opnieuw werden de lotgevallen van de notarisvrouw en de jonge vrouw van de koster opgevist in cafés en restaurants.

Marie Vanthuyne leefde voor het grote vertoon en voor de onderonsjes met de upper class die ze ontving op Burghgraeveveld, het buitenverblijf van haar familie in Bellegem. Ze aanbad haar eigen broer, de flamboyante Charles l’Escaut die aan de kost kwam als portretschilder. Marie vond dat hij de vergelijking met Vermeer gerust kon doorstaan. De Kortrijkse burgerij liet zich graag door hem vereeuwigen. Van l’Escaut werd verteld dat hij rozen at om de vrouwtjes te behagen. Hij reed bij voorkeur rond in een Amerikaanse cabrio, met een vliegenierspet op zijn rode kop. Na zijn dood richtte Marie bij haar thuis, een mooi en groot herenhuis, halfweg de Onze-Lieve-Vrouwestraat, een familiemuseum op. Zij kreeg van de Stad Kortrijk enige subsidie en ze had geen scrupules om af en toe een tableau te verkopen. In het sluitingsjaar lagen daar ook juwelen van de hand van Sabine du Tertre.
De zolderverdieping van het huis was om de maand het decor van een muzikaal salon, dat Marie Vanthuyne organiseerde voor de Kortrijkse aanhangers van klassieke muziek.
Marie l’Escaut had geen tijd om zich met het gezin van haar zoon bezig te houden. Het jonge gezin Vanthuyne-Du Tertre nam een gouvernante in dienst: Victorine, een volksvrouw. Zij ontfermde zich met veel liefde over de kleine Alexander. Een vrouw die bovendien wist dat voor het dienstpersoneel van de bourgeoisie het adagium “horen, zien en zwijgen” gold. Als Victorine sprak, bezigde ze een plat Kortrijks dialect. Ze was in huize Vanthuyne de enige die zich dat kon veroorloven. Alexander hield van haar als van zijn eigen moeder. Victorine bleef in dienst tot Alexander zes werd.

@

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Louis Vanthuyne drie jaar. In 1942 werd hij door zijn vader bij een tante gebracht die op veilige afstand woonde van het vliegveld van Wevelgem.
Zij verbleven in een mooi rijhuis, op het dorpsplein te Rekkem, bij de grens met Frankrijk. Louis kwam daar terecht bij een oudere nicht en neefje.
Bij de terugtocht van de Duitsers speelden zich voor hun ogen verschrikkelijke taferelen af: meubels werden door de bovenvensters naar beneden gegooid, jonge vrouwen werden bespuwd en kaalgeschoren. De oudere kinderen uit de straat namen weerhuisjes en koekoeksuurwerken mee uit de huizen waar hun vaders alles kort en klein sloegen.

Toen Louis terug naar Kortrijk kwam, was hij zeven jaar. Hij had zijn ouders in de loop van de voorbije vier jaar niet veel gezien. Kort na zijn thuiskomst werd hij ziek. Na Pasen, bij het begin van het derde trimester, stuurde de huisdokter hem voor een kuur naar Westende.

Het bleek al gauw dat Louis maar één ding wilde: leven. Hard, snel en roekeloos. In minder dan geen tijd maakte hij naam als nachtraaf, versierder en organisator van wilde feesten. Eten, drinken en uitgaan. In het goede dat moeder Aarde verschafte, wenste hij zich geen beperkingen op te leggen. En hij ging daar keihard mee door, ook na zijn huwelijk met Sabine du Tertre en na de geboorte van Alexander. Hij pleegde roofbouw op zijn lichaam en op zijn notarispraktijk die een gouden zaak was toen hij ze had overgenomen.
Eén van zijn liefjes was de jonge Sabine du Tertre. Wat begon als een avontuurtje, zou uitgroeien tot een vaste relatie.
Hij was bijna veertig als ze huwden en een van de meest begeerde mannen van de stad. Zij was net over de dertig en levenslustig: ze wilde alles beleven, alles weten, alles hebben, Louis incluis. Ze hadden allebei een haat-liefdeverhouding met de klasse waaruit ze waren voortgekomen. Louis Vanthuyne was het enfant terrible van de Kortrijkse Franstalige kringen, zijn lijflied was Les Bourgeois van Jacques Brel. “Les bourgeois c’est comme des cochons.” Dat waren ook zijn woorden als hij er weer eens op uit trok om een of ander “varken” de kast op te jagen.
Als hij in een chic restaurant zat en het ging er naar zijn zin wat te stijfdeftig aan toe, begon hij gewoon hardop te boeren en winden te laten. En hoewel Sabine hem op die momenten wel kon vermoorden, was ze heimelijk vol bewondering voor het absolute dédain waarmee hij het betere volk van Kortrijk tegemoet trad.
In wezen was Louis Vanthuyne echter de grootste bourgeois. Hij verachtte de nouveaux-riches. Hij beschouwde ze als omhooggevallen burgermannetjes die de levensstijl van de upper class probeerden te imiteren, maar daar nooit echt in slaagden. Ze hadden wel het geld, maar niet het savoir-vivre van de ware bourgeois. Wel de kleren, niet de inborst. Bovendien beleden ze nog de dubbele moraal van de katholieken. Louis lapte alle burgerlijke regels aan zijn laars. Volgens hem liep er in heel Kortrijk maar één echte bourgeois gentilhomme rond: hijzelf.
Hij had de charme van een Engelse lord en de decadentie van een Parisien uit de fin-de-siècle. Hij was een jonker. Een grote whiskydrinker, een verwoed roker en een liefhebber van de verfijnde Franse keuken.
Sabine en Louis gingen eerst bij zijn moeder inwonen. Dat was om moeilijkheden vragen: Louis kon zijn moeder niet luchten omdat zij volgens hem alle slechte eigenschappen van de burgerij in zich verenigde. Hij noemde haar “mère superieure” en hij maakte doorlopend ruzie met haar. Eigenlijk leek hij goed op zijn moeder: hij was even egocentrisch, voortdurend in de weer met zichzelf, vlug opgewonden. Het enige verschil was dat Louis alles nogal gauw kon vergeten en vergeven, terwijl moeder-overste heel rancuneus kon zijn.

Terwijl Sabine dit aan Peter Deforge vertelde, kon hij zich niet van de indruk ontdoen dat ze van haar man had gehouden. Zij vond in hem niet alles wat ze zocht, maar in zijn bijzijn voelde ze zich geborgen, strijdvaardig, beschermd tegen de buitenwereld.
“Louis was licht ontvlambaar, soms heel agressief. Ik mocht hem dan niet tegenspreken. Maar ik wist hoe ik hem met enige humor moest aanpakken. Dan verdween hij in zijn bureau om een half uurtje later op te duiken, met het voorstel om er een paar dagen tussenuit te knijpen.”

Louis en Sabine gingen daarna in een huis van grootvader Vanthuyne wonen, aan de Doorniksestraat, rechtover “Parc Saint-Georges”, een elite-tennisclub voor de Franstalige burgerij. De huurders – een onderwijskoppel - verhuisden naar het rusthuis aan de Condédreef. Vanthuyne-Du Tertre woonden daar drie jaar. Ondertussen werd Burghgraeveveld in Bellegem-bos in orde gebracht.
Aanvankelijk ging het er rustig aan toe. Ze waren allebei verslingerd op Juliette Gréco, Leo Ferré, Jacques Brel. Ze luisterden, dicht tegen elkaar aan in de zetel, naar poëtische teksten, waarvan de ironie beet als een zuur.
Sabine en Louis lazen ook veel. Zij las Franse en Vlaamse romans, kocht gedichtenbundels en bladerde graag in tijdschriften. Louis was wat extravaganter in zijn voorkeuren: hij verdiepte zich in Oosterse wijsheid, in profetieën, pseudo-wetenschappelijke werken. In zijn grote bibliotheek vond je ook werken over erotiek.
“Was hij dan een expert in het vrijen?” vroeg Peter Deforge.
“Bijna zo goed als jij,” plaagde Sabine.
“De proef op de som?”
“Houd op,” zei Sabine, “straks moeten we de afrit nemen.”
Deforge was echt weg van Sabine met wie hij de laatste maanden vaker samen was. Het viel hem op dat zij steeds grotere risico’s nam en soms was hij bang dat hij ’s morgens op het bureau van de secretaris-generaal zou worden ontboden. Ook Brusselmans had het in de gaten en Lynn Vanhove was al eerder betrokken partij.

Toen ze eenmaal in Burghgraeveveld woonden, begonnen Sabine en Louis hun hofhouding te organiseren. Of beter: hun hofhoudingen. Ze hadden gemeenschappelijke vrienden, maar ook een eigen vriendenkring. Die kregen allemaal een aangepast onthaal. Louis liet een saunahuis installeren voor zijn Kortrijkse kennissen. Hij vond de sauna de meest erotische vorm van recreatie en dus de meest heilzame. Sabine vond Burghgraeveveld een geschikte locatie om politici en hoge kaderleden van de ambtenarij te ontvangen.
Henk Ryckoort, Rogier Vanderweyden, Dries Kemzeke, Jitschak Horovitz kwamen er dineren. Henk Ryckoort kwam daar herhaaldelijk met een nieuwe vriendin.
De liberaal Dries Kemzeke die ook bij haar te gast was geweest, gaf tekst en uitleg in zijn werkplaats.
“Ik was samen met enkele confraters uit het Brusselse, met één van hen had ik nog voor een cour d’assises gepleit. Meester Bonhomme. De meeste invités kwamen echter uit het onderwijs. Het domein ligt midden in het bos en is volledig omwald. Naast zijn grote bibliotheek zijn de paarden voor Vanthuyne zijn dada. Tijdens het diner vertelde hij honderduit over zijn appaloosa’s. Ik herinner mij niet dat er over iets anders werd gepraat.”
De logebroeders waren benieuwd in Sabine du Tertre. Ze hadden vernomen dat zij aan de poort klopte van “Hedera Helix”.
Kemzeke vond haar een zeer gecultiveerde vrouw. Ze sprak drie of vier talen. Ze was zeer belezen en ze maakte snel carrière in de onderwijsadministratie. Ze kon gloedvol uitweiden over literatuur en muziek.
“Is het juist dat zij dominant zou zijn?”
“Men zegt dat zij de Loge wil gebruiken voor haar politieke carrière.”
Kemzeke kon dit niet ontkennen of bevestigen.
“Ze kan soms heel gewichtig doen en ze weet zich te omringen. Irene vindt haar een beetje opdringerig, maar je weet hoe vlug vrouwen jaloers zijn. Zij is in wezen eerder timide.”

Naarmate Sabine carrière maakte, ging Louis zich meer en meer bezighouden met zijn paarden. Dat vond zij prima. Ze hield ook van dieren. Maar Vanthuyne dronk ook altijd maar meer. Whisky dronk hij niet per glas, maar per fles. Bovendien was hij niet huwelijkstrouw. Sabine tilde daar bijzonder zwaar aan. Ze hield veel van hem, ze wilde de vrouw van zijn leven zijn. Maar ze moest toezien hoe hij soms andere vrouwen uitnodigde op Burghgraeveveld. Sabine ervoer het elke keer als een vernedering. Zo kwam langzaam maar zeker de klad in hun huwelijk en ging ze ook vreemd.
Voor Louis deed zijn promiscuïteit niets af van zijn gevoelens voor haar. Hij noemde haar in het bijzijn van anderen "ma princesse".
Na verloop van tijd kon Sabine er zich toch overheen zetten. Ze wist dat hij, waar het vrouwen betrof, weinig kieskeurig was. Enerzijds vond zij dat erg, maar anderzijds gaf het haar de absolute zekerheid dat hij haar nooit zou verlaten voor een ander.
Na alweer een nieuw avontuurtje zei hij haar altijd: “Ik kan niet verliefd worden op een andere vrouw, ma princesse.”
Louis was een eenzame man. Zijn vrouw was nooit thuis, want ze had het te druk met haar carrière. Dus ging hij op zoek naar gezelschap, naar drinkebroers.

Geen opmerkingen: