Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

5 januari 2008

Interview met Thierry Deleu in Meander (N) - Yvonne Broekmans

Thierry Deleu was van 1962 tot 1988 leraar Nederlands en intern pedagogisch begeleider aan de Middenschool van het Gemeenschapsonderwijs te Harelbeke. Van 1970 tot 2000 was hij politiek actief als copywriter, campagneleider en parlementair medewerker. Eind 1988 werd hij directeur secundair onderwijs in het West-Vlaamse Tielt. Hij sloot zijn onderwijscarrière af als kabinetsattaché van de Vlaams minister van Onderwijs.
Sedert 1972 is hij voorzitter van de (slapende) confrérie "Orde van het Zwarte Schaap" en sedert 1 september 2004 is hij ridder in “The Order of the Razorblades”, de enige online ridderorde in de Lage Landen.
Vanaf de jaren zestig beweegt Thierry Deleu zich op een breed literair vlak. Hij schreef leerboeken Nederlands voor het beroepsonderwijs, is de auteur van de biografie Marc Bourry, man van het volk en van ettelijke essays over schrijvers en over actuele letterkundige kwesties. In de jaren 2002 tot 2004 verscheen de Creuse Trilogie (drie romans met als background de Franse Creuse), in 2006 de roman Klamme handen. Thierry Deleu geniet bekendheid als hoofdredacteur van het tijdschrift "Boulevard" (1970-1980), als uitgever van de reeks Schaap Boeken (in hoofdzaak poëzie) en als samensteller van enkele bloemlezingen voor het kunstonderwijs. Vooral is hij echter bekend als dichter. Liefde, dood, erotiek en natuur zijn de voornaamste thema’s van zijn poëzie.

In verschillende essays geef je blijk van een uitgesproken mening over de ware aard van het schrijven: ‘het fenomeen literatuur is een sociale relatie, een intermenselijk communicatieproces’. Loopt het ontstaan van deze opvatting parallel met de ontwikkeling van je poëzie?

Vooral in mijn romans en essays is deze opvatting merkbaar. De twee polen van deze sociale relatie zijn: enerzijds auteur en lezer en anderzijds het gecommuniceerde of het geheel van woorden. Zowel auteur en lezer als het literaire product zelf zijn in het maatschappelijk proces ingeschakeld. Zij vervullen een sociale rol. Het literaire product is een wereld van woorden, die al maatschappijgebonden zijn doordat ze iets betekenen, d.i. verwijzen naar iets in de buitenliteraire werkelijkheid. Precies deze relatie tussen het literaire fenomeen en de sociale werkelijkheid komt in mijn romans en essays tot uiting.
Sporadisch komt dit communicatieproces ook tot uiting in mijn poëzie. Poëzie is veeleer een levensvoorwaarde. Poëzie, als een zoeken naar een nu en een hier. Poëzie moet de weergave zijn van onmiskenbare momenten waarop de tijd als het ware stilstaat. Het zijn ogenblikken van hevige intensiteit die ons treffen als bliksemschichten.
Ik ben vooral een (liefdes)zoeker, ik ben een steiger van liefde die poogt de eenzaamheid te doorbreken. Met ritmische sonoriteit probeer ik aan mijn poëzie gestalte te geven. De verstenende eenzaamheid in haar klassieke sereniteit weegt zwaar, daarom is de liefde de grootste en onmisbare constante in mijn poëzie.

(Dus) volgens jou is het contact tussen auteur en publiek dat sinds het begin van de 19e eeuw verdween, inmiddels bijna hersteld? Hoe is dat merkbaar?

De vraag is niet zozeer of het contact is hersteld, maar: is de (sociaal-liberale) schrijver akkoord met een functionaliseren van het schrijverschap? De overheid belemmert bijna nergens nog de beoefening van een vrije literatuur. De vraag is: kan de schrijver zijn voordeel halen uit een zekere vorm van functionalisering, met behoud van de individuele en artistieke vrijheid van de kunstenaar?
Wat is de rol van de schrijver in onze maatschappij? Welke functie vervult de literatuur?
De schrijver is – of hij het wil of niet - van zijn romantisch-goddelijke troon gestoten. Hij is opgenomen door de ruime anonieme democratische massa. Terwijl hij aan huidige of toekomstige roem of genieverering verzaakt heeft, verwacht hij redelijkerwijze van de samenleving materiële compensaties voor de verloren voorrechten. Die vergoeding wordt hem niet altijd gegund, of eerbaar toegezegd, zodat hij terecht de indruk heeft geen identiteit meer te bezitten.
Enkele schrijvers reageren hun verbittering op hun eigen, introverte manier af: zij verwerpen die ondankbare maatschappij door de vormschoonheid te verabsoluteren. Zij getuigen impliciet van hun afwijzende houding tegenover een maatschappij die hun haar gunsten weigert. Anderen - waar ik ook de maatschappijkritische auteur onderbreng die hard werkt om de taal onder de knie te krijgen en in een soms wat weerbarstige stijl inspeelt op fenomenen in onze samenleving - verweren zich tegen de huidige stand van zaken door expliciet deel te nemen aan het overredingsproces of bij te dragen tot een mentaliteitsverandering bij overheid en auteur.
Zo kom je toch voor de volgende paradox te staan: terwijl de meeste schrijvers bij het sociale zweren en het bij herhaling hebben over de sociale functie van de literatuur, negeert een (klein) deel van hen dit sociaal karakter door een literatuur te scheppen die weinig toegankelijk is voor de lezer. Hoe meer literatuur vertechniseert, hoe meer het publiek er zich van afkeert.

Je bent intens betrokken bij de positie van de auteur in de maatschappij. Volgens jou wordt de Vlaamse literatuur door de overheid stiefmoederlijk behandeld, en zouden niet de uitgeverijen maar de schrijvers in aanmerking moeten komen voor subsidie. Hoe reëel is dat standpunt?

De overheid (op advies van het Vlaams Fonds voor de Letteren) keert subsidies voor de literatuur uit in de vorm van subsidies, stipendia, werkbeurzen, enz. De vraag is echter of die uitkeringen correct gebeuren en of de adviseurs met kennis van zaken en zonder vooringenomenheid advies verstrekken? Ik zoek vergeefs naar een controlemechanisme waardoor enerzijds adviezen van het Fonds kunnen worden bijgesteld of aangevochten en anderzijds de samenstelling van het adviesorgaan kan worden onderzocht op zijn pariteit en integriteit. Of scherper geformuleerd: zijn er voldoende meetbare garanties ingebouwd om enige vorm van belangenvermenging te voorkomen?
Het debuut in de literaire carrière is bijzonder moeilijk. Een auteur zonder naam of faam moet de gunst van een uitgever en die van een publiek zien te winnen, die verwend zijn door een massa dergelijke producten. Dit blijven uitzonderingen. De meeste schrijvers moeten op eigen krachten rekenen om zich een weg te banen naar een eerste succes. Hier zou een steun van de overheid welkom zijn. De criteria om hiervoor in aanmerking te komen zijn niet ernstig. Willekeurige criteria worden aangewend en het systeem schenkt geen voldoening.
Ik pleit o.a. voor subsidies in de vorm van mandaten van beperkte duur. Worden er een aantal betrekkingen in de overheidsdiensten aan schrijvers toegekend? Worden er (voldoende) subsidies uitgekeerd aan bibliotheken en letterkundige instellingen? Worden er (toereikende) subsidies verleend voor literaire uitgaven en tijdschriften? Worden er (gespijsde) prijsvragen voor letterkunde en literatuurgeschiedenis uitgeschreven? Worden er (voldoende) literaire werken door de overheid aangekocht? Worden er (gespekte) reis- en werkbeurzen aan letterkundigen toegekend? Worden er staats-, provinciale en gemeentelijke prijzen aan letterkundigen uitgereikt?
De overheid stelt auteuronvriendelijke voorwaarden. Zij geeft voorrang aan de uitgever boven de auteur, aan de commercie boven de kunst. De overheid bemoedert de literatuur veeleer dan ze daadwerkelijk helpen.
Het betrekkelijk hoge cijfer van eigen beheersuitgaven wijst op een bepaalde tendens in de verhouding overheid-uitgever-auteur. Er zijn inderdaad duidelijke ziektesymptomen, die het lampje op rood zetten. Wij hebben het hier niet alleen over de strijd die de kleine uitgeverijen tegen de gevestigde huizen moeten voeren. Wij beschouwen de problematiek veeleer vanuit het standpunt van de schrijver. De schrijver kiest zijn uitgever niet, hij wordt door hem gekozen. Zodra het werk geschreven is, verliest de auteur er de heerschappij over. De commercie (lees: de uitgever) beslist almachtig over het stoffelijk lot van dat geesteskind. De (commerciële) kansen worden gewikt en gewogen en vallen, naar gelang de verwachte afzet, gelukkig of faliekant voor de auteur uit. Hij is dus totaal overgeleverd aan de ijzeren wetten van de boekenmarkt en krijgt al spoedig, terecht of ten onrechte, de indruk dat hij een speelbal is in de handen van uitgevers die, samen met drukkers en boekhandelaars, hem kleinmaken door hem niet ernstige voorwaarden op te leggen.
Hier zou de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen (VVL) een belangrijke rol kunnen spelen: duiding geven, ontwerpteksten tot subsidiëring (aan)maken voor de overheid, kansarme auteurs en hun verzuchtingen actualiseren, uitgaven in eigen beheer of bij niet-erkende uitgeverijen collectief aanprijzen bij bibliotheken en in kranten, tijdschriften en e-magazines. De VVL dient zich te profileren als een “vakbond” die gedreven en bedreven onderhandelt met de overheid, met uitgeverijen, het bibliotheekwezen en de boekhandel.

Er zijn aardig wat definities van uw hand over schrijven in het algemeen, van ‘schrijven is afreageren’ tot ‘een nieuwe werkelijkheid creëren’. Maar wat maakt de persoon Thierry Deleu tot poëet?

Ik suggereer bij de keuze van mijn titels vaak een autobiografische inhoud, maar de gedichten zelf houden de identiteit van de dichter toch gedeeltelijk verborgen. Mijn taal groeit vanuit een gevoelssituatie. Mijn poëzie is sterk persoonsgebonden, autobiografisch en therapeutisch.
De thematiek is onmiskenbaar de verheerlijking van Eros, de liefde, met een sterke neiging tot erotiek, en met als decorum de natuur, die soms herkenbaar is.
Kenmerkend voor mijn schrijfstijl zijn de vierregelige strofen die weliswaar niet afsluiten met een punt, meestal doorlopen, maar door hun lay-out een zelfvertrouwen in beeldvorming uitstralen.
Enerzijds zijn mijn gedichten als een aardse beleving van de liefde en de erotiek, anderzijds bekijk ik met een ongegeneerd voyeurisme het liefdesspel op aarde. Een mystieke sfeer kleurt de meeste gedichten. De liefde blijft het uitgangspunt, maar een tikkeltje godsdienstigheid symboliseert een gevoel van ingetogenheid. Anderzijds wordt dat mystieke gevoel dan weer met opzet doorbroken door erotiek.

De gedichten van je generatiegenoten worden vaak neo-experimenteel genoemd. Is er sprake van verwantschap in thematiek en vorm, of heeft jouw poëzie zich anders ontwikkeld?

De grondslag van mijn poëtica gaat terug op de periode van de Derde Experimentele Generatie die zich in de jaren zestig en zeventig manifesteerde. Deze generatie wordt nog eens opgesplitst in de 'post- experimentelen', de 'neo-experimentelen', de 'maniëristen', de 'pink poets', de '60-ers', de 'woorddichters'...
Ik situeer me graag bij de 'Neo-experimentelen' en dweepte in die periode nogal met Paul Snoek (1933-1981). Snoek behoort tot de Tweede Experimentele Generatie, meer bepaald tot de '55-ers'. Snoeks poëzie werd destijds omschreven als de delfstof van Hugo Claus en de entstof van Hugues C. Pernath. Het zal je niet verbazen dat ik de poëzie van Paul Snoek erg waardeer.

In de drie ingezonden gedichten is een prominente rol weggelegd voor de vogel, een vertrouwd symbool dat ook in de bundel ‘Val der engelen’ (1996) opvallend aanwezig is. Hoe belangrijk is voor jou de metafoor in de poëzie?

De zgn. vogelgedichten worden vaker gepubliceerd in bloemlezingen en magazines. Wanneer je mijn andere gedichten beschouwt als een aardse beleving van de liefde en de erotiek, dan zijn de vogelgedichten hemels en bekijk ik vanuit vogelperspectief en met een ongegeneerd voyeurisme het liefdesspel op aarde. Op die manier neem ik voor een stuk afstand en relativeer ik mijn eigen betrokkenheid.

Je bent ook voorzitter van het onlangs opgerichte dichtersgenootschap ‘De 50 Meesterdichters van de Lage Landen bij de zee’. Uit welke achtergronden is deze genootschap ontstaan?

Toen ik de chef hoorde zeggen dat hij bij “De 33 Meesterkoks van België” behoorde, - en zag hoe zijn ogen straalden -, kreeg ik ineens een inval die tot dit initiatief zou leiden. Ik zou een club van “De 33 Meesterdichters van Vlaanderen” stichten! De kogel was door de kerk; er was geen ontkomen aan: de gastronomie en de kunst van het dichten vonden elkaar en het was liefde op het eerste gezicht! Het aantal “Meesterdichters” werd tot 50 uitgebreid.
Het initiatief kwam onder de ridderlijke bescherming van “De Orde van de Scheermesjes”, de eerste online ridderorde in de Lage Landen bij de zee die op een ludieke wijze haar boodschap uitdraagt. Waar kon het initiatief zich beter thuis voelen? Bovendien is het toekennen van de eretitel “Meesterdichter” té arrogant om niet het relativerende adjectief “ludiek” mee te krijgen.
Toen ook de roep uit Nederland aanhield, werd het genootschap uitgebreid tot “De 50 Meesterdichters van de Lage Landen bij de zee”.

En welke doelstellingen wil je nog voor jezelf verwezenlijken?

De eretitel “Meesterdichter” is inhoudelijk een boze reactie - en als je boos bent, is geen overdrijving overdreven - op de discriminerende positie waarin zovele goede dichters zich bevinden. Zij vinden geen uitgever, ze hebben weinig naambekendheid, ze krijgen geen overheidssteun, ze worden weinig gerecenseerd, ze worden slechts sporadisch door de bibliotheken aangekocht, kortom: zij blijven - hoe mooi hun gedichten ook zijn - lokale vedetten die, indien ze enkele persmaatjes hebben, worden opgevoerd als regionaal nieuws.
Belangrijk is dus de aandacht die het initiatief wil vestigen op de literaire ongelijkheid waardoor “alle dichters niet gelijk zijn voor de wet”. Het kan niet dat elementen zoals leeftijd (debuterende dichter of outsider, favoriet of verguisde), uitgeverij (in welke vorm ook: van eigen beheer over print-on-demand tot erkende uitgeverij), mediabelangstelling, vriendendienst, meespelen bij de beoordeling van het werk. “Niet alle dichters zijn gelijkwaardig” is een beter statement, op strikte voorwaarde dat de parameter hier de kwaliteit is. We weten echter hoe vaak subjectiviteit een rol speelt. Het is moeilijk, maar we geraken er wel uit. De perfectie is (nog) niet van deze wereld.
Ik hoop dat de “50 Meesterdichters” in Vlaanderen en Nederland met enthousiasme deze boodschap zullen uitdragen: indien elke dichter een gelijke kans krijgt van hen die met de poëzie zijn begaan (of het toch beweren), zullen er geen eersterangs- en tweederangsdichters meer bestaan, maar dichters, goede en minder goede.


Poëzie:

ZEEMEEUW

De breedgebouwde schouderzee
die weemoed draagt in glazen schuiten
en stalwaarts in de regen kruipt;
in haar lucht hijs ik jouw zeemeeuw.

Ik schuif te hoog wellicht de vogel
in de windweg van haar adem;
hij gooit zijn vlerken uit op haar
dijen en bijt een vis in de kuit.

Zie hoe hij slalomt door de lucht
zich een weg geselt tegen wind
en moe gestreden doorgeregend
bakzeil haalt in het warme zand.


AAN ZEE

De stad broedt de zomer uit, mijn kind.
Een late valk slaat de vlerken uit.
En in de verte kirren als vogels
meisjes op de schelpen van de zee.

Een vogel wiekt onhoorbaar naar de zon.
En killer voert de wind een snavel.
Een boot stoot schoorvoetend voorbij.
En kruiers voeren de zomer naar de haven.

De zee zet gretig haar lippen in het strand.
En witveren vogels schillen het schuim
met het scherp van hun vleugels.
En straks staat de kou op uit de helmen.

Geen opmerkingen: