1
22 september 1992. Sabine du Tertre, de 48-jarige directeur-generaal van het secundair onderwijs, is dood.
Een kogel uit haar eigen Smith & Wesson.38 Special trof haar net boven de linkerborst, richtte daar onherstelbare schade aan, verliet het lichaam ter hoogte van de rechterschouder en schampte af op de wandklok. De klok bleef staan op tien over acht.
@
Het is zaterdag. Sabine du Tertre en Peter Deforge treffen de laatste regelingen om hun samenleven definitief vorm te geven. Samen brengen ze Peters boeken, schilderijen en tekeningen naar Burghgraeveveld. Met de huishoudster loopt Sabine langs de inboedel, terwijl ze haar vertelt hoe ze de meubels neergezet wil zien. Ze wil het huis namelijk opnieuw inrichten. De verhuis van Gavere naar Burghgraeveveld is vlot verlopen. Peter heeft – op aandringen van Sabine – zijn meubels laten staan. Hij heeft zijn flat verhuurd aan de zoon van apotheker Vanmarcke uit Asper. Een vriendendienst. De huishoudster moet nu aan de hand van precieze instructies het karwei afmaken.
Deforge, 44 en kabinetsattaché op Onderwijs, is sinds begin maart de minnaar van Sabine du Tertre. Begin juli heeft hij zijn intrek genomen bij haar en haar zoon op Burghgraeveveld, een gerestaureerde hoeve in Bellegembos.
Op zondagnamiddag bezoekt Sabine met Peter Deforge diens ouders in Kooigem. Sabine wilde absoluut naar Peters moeder om haar voor haar verjaardag een porseleinen pop, met een wit zijden jurkje, afgewerkt met kant en roosjes, te schenken. Overal in het huis vind je die schattige poppen terug. Mevrouw Deforge is een echte poppenmoeder.
Tijdens het bezoek komt de school van haar zoon ter sprake. Sabine zegt dat ze de directeur nogmaals heeft bezworen vooral goed voor haar kind te zorgen, want dat hij geen vader meer heeft, “en misschien binnenkort ook geen moeder meer”. De neiging om de waarheid wat aan te dikken, om het allemaal wat mysterieuzer te maken, is haar niet vreemd. Maar Sabine du Tertre lijkt die dag wel zenuwachtiger dan anders. Bij het afscheid omhelst ze de moeder van Peter Deforge hartstochtelijk.
In de late namiddag wordt Sabine opgebeld door Micha Hajek, een joodse vriendin, met wie ze sinds vijftien jaar regelmatig van gedachten wisselt over “literatuur, muziek en mannen”.
Tegen haar zegt ze: “Ik ben echt gelukkig, héél gelukkig. Ik ben tot over mijn oren verliefd op Peter en mijn nachten worden goed besteed - mes nuits sont très sollicitées. We moeten elkaar gauw zien, dan vertel ik je alles”.
‘s Avonds rinkelt omstreeks halfnegen de telefoon opnieuw in Burghgraeveveld. Sabine, haar zoontje Alexander en Peter zitten in de woonkamer. Alexander neemt op. “Ja, mijnheer Dekunst”.
Daarop neemt Sabine over. Ze zegt onder meer dat ze zich wat grieperig voelt.
Als Sabine heeft ingehaakt maakt Peter Deforge van de gelegenheid gebruik om haar nog eens aan te spreken over haar relatie met Joris Dekunst, de secretaris-generaal van het departement Onderwijs. Eerder heeft ze tegen Peter gezegd dat ze de verhouding, die al vijf jaar aansleept, langzaam maar zeker aan het afbouwen is. Deforge wil weten of ze nog seksuele contacten met Dekunst heeft.
“Zeer sporadisch”.
“Je moet het uitmaken, Sabine, ik heb lang genoeg begrip opgebracht voor de situatie, dat dubbele leven van jou kan ik niet meer verdragen.”
“Geen probleem,” zegt Sabine, “dat is voor mij geen enkel probleem”.
“En Dekunst? Zal die geen problemen maken?”
Sabine geeft geen antwoord.
Het gesprek heeft niet lang geduurd en het is ook niet ontaard in een ruzie. De zaak is geregeld. Sabine en Peter brengen verder een rustige avond door. Er staat nog maar één punt op de dagorde: het tijdschema voor de volgende week. Peter heeft dinsdag vrijaf genomen om op Burghgraeveveld een handje te helpen.
Sabine overloopt haar agenda. Dinsdag komt zij op de middag naar huis. Ze gaan samen eten bij de Chinees in de omgeving van de Kortrijkse Sint-Maartenskerk. Woensdag heeft zij met het kabinet een belangrijke vergadering in Dworp. Ze blijft in het cultureel centrum overnachten.
“En morgen?” vraagt Deforge.
“Wanneer zien we elkaar morgen?”
Sabine heeft maandag overgeslagen.
“Morgen? Ik kom laat naar huis. Ik wil mijn dossiers nog instuderen voor Dworp. Bovendien, ik was het al bijna vergeten, heb ik een afspraak met Vanderweyden ”.
Rogier Vanderweyden is Vlaams minister van Onderwijs. Die afspraak heeft ze verzonnen.
Maandagochtend is Sabine du Tertre achter op haar tijdschema, omdat de man die de warmwaterverwarming in Burghgraeveveld moet komen herstellen, maar niet opdaagt. Als de chauffeur arriveert, vraagt ze hem binnen te komen en zet ze hem een kop koffie voor. Dat is het personeel wel gewend van mevrouw, dat ze altijd gemoedelijk is in de omgang. Meestal rijdt Sabine zelf naar Brussel, samen met Peter. Uitzonderlijk, zoals nu: Alexander moet naar school worden gebracht, vraagt zij om haar thuis te komen ophalen. In afwachting van de komst van de hersteller, praten ze wat met elkaar. Roos, de huishoudster, is er ook.
Op een bepaald ogenblik zegt Sabine: “Weet je wat Alexander mij vanmorgen heeft gevraagd? Waar hij heen moet als er mij iets zou overkomen. Ik heb hem lachend geantwoord: bel oom Pierre; hij zal wel weten waar je naartoe moet. Maar begrijp jij waarom hij zoiets vraagt?”
“Snap je dat dan niet?” zegt Roos. “De jongen heeft nog maar pas z'n papa verloren. Hij vraagt zich zeker af wat er met hem moet gebeuren als hij ook jou nog verliest.”
Daarop grinnikt Sabine: “Maar ik ben zo gauw nog niet weg, hoor. Ik blijf hier nog een tijdje!”
Alexander is die ochtend om halfacht met Peter Deforge vertrokken naar de tuinbouwschool van Melle, waar hij interne leerling is. Peter en hij hebben die dag twee keer afscheid genomen van Sabine. Ze waren al onderweg, maar ze moesten terugkeren omdat Alexander zijn turngerief had vergeten.
Bij het tweede afscheid zegt Peter tegen haar: “Tot straks.”
Als Sabine du Tertre uiteindelijk rond tien uur in de dienstwagen stapt, blijft de huishoudster nog even in de deuropening staan, zwaait haar na en roept: “Tot vanavond, mevrouw, wees voorzichtig! Dat je niets overkomt!”
Dat zegt ze altijd. De man van de warmwaterinstallatie is overigens niet opgedaagd.
Sabine du Tertre laat zich naar Brussel voeren. Als ze op Onderwijs arriveert, is Peter Deforge daar al. Hij is met haar wagen naar Melle gereden, heeft er haar zoon afgezet en vervolgens is hij naar het departement gekomen om daar, volgens afspraak, de wagen af te leveren. Ze hebben afgesproken dat Peter de auto niet in de ondergrondse parkeergarage op de voorbehouden plaats zou stallen, maar dichter bij het Centraal Station, op een parkeerplaats in de buurt, opdat haar collega's Deforge niet zouden opmerken. Het duo wil niet nodeloos in opspraak komen.
Maar er is een kink in de kabel. De Alfa Romeo 145 waarmee Deforge de parkeerplaats wil opdraaien, wordt meteen herkend door een collega van Sabine die met de trein naar Brussel komt. De medewerkster zegt dat mevrouw Du Tertre een eigen gereserveerde plaats heeft op de -2. Ze stapt in en ze rijden naar de Pachecolaan.
Heeft secretaris-generaal Joris Dekunst eveneens Deforge opgemerkt? Even later belt hij naar Sabines secretaresse met de vraag mevrouw bij hem te sturen.
Na het incident neemt Deforge de lift naar de zesde verdieping. ’s Avonds keert hij met de trein terug tot in Gent waar hij de bus neemt naar Asper. Daar heeft hij een afspraak met apotheker Vanmarcke om bij een dineetje de huur te regelen. Dat komt goed uit, want Sabine komt die avond toch laat naar huis.
@
Peter Deforge wordt door Guido Vanmarcke hartelijk ontvangen. Ze waren klasgenoten op het Atheneum van Kortrijk en gaven nadien ook les aan dezelfde middelbare school. Vanmarcke was leerkracht scheikunde. Ook zijn vrouw stond daar voor de klas in de lagere school. Vanmarcke was een vreemde vogel in de bijt. Vaak kwam hij in de lerarenkamer in conflict met zijn vrouwelijke collega’s. Hij was een voorstander van de vrouw aan de haard.
“Dé oplossing voor de werkloosheid,” prees hij aan. Maar vooral zijn afgeven tegen de joden maakte hem niet geliefd.
Toch was Deforge goed bevriend met Vanmarcke. Hij voelde aan dat deze zijn hypergevoeligheid verborg achter een scherm van agressie, zijn minderwaardigheidscomplex verdrong met stoute peptalk. Na school gingen ze een paar keer in de week een pint drinken in het café rechtover de school. Tot ergernis van de directeur, want soms liep het daar slecht af. Vanmarcke kreeg het vaak aan de stok met oud-leerlingen. Als het echt uit de hand dreigde te lopen, trakteerde hij iedereen en betaalde de bazin met een blanco cheque. Via de examencommissie, die toen middenjury noemde, behaalde hij zijn apothekersdiploma.
Vanmarcke heeft zijn vrouw aangezet tot het bereiden van een copieus maal. Elise Dufrenne kan meer dan aardig koken. Vooral in visgerechten is zij een volleerde kokkin. Eerst dient zij een slaatje van wit gebakken langoustines op en als hoofdgerecht het wit van tarbot met een oestervlootje. Hierbij drinken zij voortdurend Chablis premier cru Fourchaume. Na de koffie worden ettelijke glaasjes cognac achterover gegoten. Zowel Peter als Guido worden aardig zat. De zoon van Vanmarcke, Guillaume, die ook aanzit, valt in de canapé in een diepe slaap. Elise die Peter naar Burghgraeveveld zal brengen, is die avond Bob, maar in de keuken proeft ze stiekem van de witte wijn.
Het wordt een gezellige avond. Over de huur zijn zij het vlug eens en dan halen zij oude koeien uit de gracht. Onder andere over “den Teun” die zij een paar vrijdagavonden na elkaar aantroffen in “De Meensepoort” in Kortrijk. Hij was hun leerkracht scheikunde aan het Atheneum, de eerste doctor in de scheikunde, een Limburger die in het verre West-Vlaanderen werk had gevonden en er zijn gehele schoolcarrière was gebleven, een lamme goedzak die zijn leerstof niet aan de man kon brengen. Altijd viel er tijdens zijn les iets te beleven. Ook Hugo Claus schrijft over hem in enkele van zijn verhalen.
Zij praten over de school. Over Marc Demetser die zot werd van glorie en zijn leerlingen de opdracht gaf een kasteel te bouwen in de werkplaats bouw, over de blonde Bertine die cinema speelde in haar klas en de jongens ongewild haar muis liet zien als ze haar benen kruiste boven op haar lessenaar, over de pastoor die het gehele schooljaar door films vertoonde over de gewijde geschiedenis en ondertussen achteraan de klas indommelde, over het voetbal met de collega’s, over de fancy-fairs, de koppeltjes op school, hun linke streken om tijdens de lessen elkaar met vluggertjes op te naaien…
@
Het is elf uur als Sabine du Tertre haar bureau op de vijfde verdieping betreedt. Het ruime bureau, style Rubino, oogt ordelijk en is met smaak ingericht. Een kamerbreed tapijt dempt de gesprekken. Links en rechts zit een deur; de eerste heeft toegang tot het secretariaat, de andere tot het bureau van het afdelingshoofd. Op haar desk staan twee foto’s van Alexander, beide in een aluminiumbrons kadertje, maar vooral de drie grote foto’s van paarden aan de rechterwand vallen de bezoeker op. Voor haar bureau, aan de overzijde van de gang, bevindt zich een wachtkamertje, met een bezoekersbank, drie stoelen en een tafeltje. Tegen de rechterwand staat een presentatiestandaard met tijdschriften, brochuurtjes en folders over onderwijs. Op het tafeltje liggen er enkele exemplaren kriskras door elkaar, een beetje argeloos, een beetje berekend. Vooral het gunstige OESO-rapport ligt opvallend in het gezichtsveld. De bezoekers zijn altijd zeer onder de indruk van de manier waarop ze haar bureau inricht. Dat vervult haar telkens weer met heimelijke trots. Ze wil zo graag behagen. De meeste bezoekers zijn directeurs van vrije scholen. De anderen kloppen aan bij de ARGO aan de Belliardstraat en J. de Lalaingstraat.
Na een gesprek van twintig minuten met secretaris-generaal Joris Dekunst, begeeft Sabine du Tertre zich samen met hem naar de VIP-ruimte van het restaurant op de -1. Er staat een werklunch met Luc Sanders op het programma. Het is inmiddels kwart vóór twaalf geworden.
Sanders is professor aan de Vrije Universiteit van Brussel en sinds kort ook Vlaams volksvertegenwoordiger voor de VLD. Hij heeft zich gespecialiseerd in onderwijs. Hij is de pleitbezorger geworden van de kleine onderwijsverstrekkers Hij wil Sabine spreken over zijn project voor kinderen met dyslexie en over het voorstel dat hij in het Vlaams Parlement heeft ingediend. Normaliter zou hij zich wenden tot de minister, maar hij kent Du Tertre reeds van veel vroeger. In het begin van de jaren zestig trokken ze vaak samen op in Brussel. Sabine studeerde rechten en geschiedenis aan de Vrije Universiteit waar zij een kot deelde met de vriendin van Luc Sanders.
Du Tertre is sterk geïnteresseerd in het project van Sanders: ook haar zoon Alexander heeft dyslexie. Sanders heeft een paritaire werkgroep bijeengeroepen die reeds enkele keren heeft vergaderd, maar hij vindt geen eenstemmigheid voor zijn voorstel van resolutie. Vooral de meerderheidspartijen liggen dwars: hun vertegenwoordigers – en ook de twee kabinetsleden – willen eerst discussiëren over een “goede” definitie van dyslexie. Bovendien – en dat interpreteert Sanders als een vertragingsmanoeuvre - blijkt dat zij de resolutie willen verruimen tot andere kinderen met leermoeilijkheden. Sanders zoekt daarom steun bij directeur-generaal Sabine du Tertre.
Hij wil dyslexie erkennen als een specifieke handicap. Een diagnostisch attest door PMS-centra zou een dyslectische leerling het recht geven op gepaste maatregelen en hulpmiddelen. In het eerste leerjaar van de basisschool zou er bovendien een screening moeten plaatsvinden om dyslexie zo vroeg mogelijk op te sporen.
“Zo'n 5 tot 7 procent van de bevolking is in mindere of meerdere mate dyslectisch. Dit betekent dat in ons land 20.000 tot 27.000 kinderen in het Vlaams onderwijs een leerstoornis hebben. De kennis over dyslexie is onder leerkrachten nog vrij gering. Dyslexie wordt nog te vaak aangeduid als woordblindheid, terwijl het om een leerstoornis gaat bij het leren lezen en correct spellen van een geschreven taal," zegt Sanders.
Du Tertre heeft wel oor naar het voorstel van Sanders. Een officiële erkenning zou kinderen niet alleen recht geven op mondelinge examens, begeleiding en het mogen gebruiken van een spellingscorrector, maar het feit dat hun handicap erkend is zou ook onbegrip en lastige neveneffecten wegnemen. Wanneer Sanders haar vertelt dat Brits onderzoek heeft aangetoond dat dyslexie een van de belangrijkste oorzaken is van depressies bij kinderen, zegt zij hem toe het voorstel bij de secretaris-generaal aan te kaarten.
Sabine nodigt Sanders uit samen te tafelen met de secretaris-generaal. Onderwijs is zichzelf aan het ontpoppen als een echte lobby-club en Sabine is als directeur-generaal – en het lief van de baas - het hart van de strategie.
Als ze aan tafel gaan, kijken Luc Sanders en Joris Dekunst elkaar voor het eerst recht in de ogen. Sabine brengt Dekunst op de hoogte van haar bespreking met Sanders en over zijn ontwerp van resolutie.
Sanders weet natuurlijk heel goed dat Joris Dekunst de minnaar van Sabine is. Het is een publiek geheim geworden, maar de tongen komen niet gemakkelijk los. Dekunst is een zwaargewicht, een man met een reputatie, iemand die op Onderwijs zijns gelijke niet kent, of het moet een doorgewinterde minister van Onderwijs zijn.
Dekunst maakt indruk op Sanders. Hij heeft duidelijk zijn stappen gevolgd; hij kent het dossier heel goed, en wat meer is: hij neemt Sanders dadelijk in vertrouwen. Terwijl hij hem evengoed zou kunnen behandelen als de vertegenwoordiger van een partij in de oppositie. Dekunst is een christen-democraat. En bovendien is het dyslexie-verhaal geen “staatszaak”.
Joris Dekunst luistert naar de bespiegelingen van Luc Sanders en vraagt zijn definitie over dyslexie. Wanneer Sanders even aarzelt, verwijst Dekunst naar Van der Leij, Dumont, Niokiktjien en Albert Galaburda. Hij zegt dat hij over bepaalde punten van de resolutie nog wil nadenken.
“U weet dat de meerderheid vraagt om de resolutie uit te breiden tot andere leerstoornissen,” rondt hij af. Nadien weiden ze uit over de actuele problemen van het onderwijs in Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Over samenwerkingsverbanden, fusies, netten… Het probleem van de centen dus.
Na de lunch praten Sabine, Dekunst en Sanders nog na bij een pousse-café. Sabine legt Sanders een professioneel probleem voor, een knoop die ze in de volgende dagen moet doorhakken. Ze is door het professoraat van de VUB uitgenodigd om te gaan spreken over de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs, specifiek de universiteit. Dat heeft ze vroeger ook al gedaan, maar deze keer wil ze zich nog beter documenteren en een vergelijking maken met de ons omringende landen.
Dekunst vraagt aan Sanders: “Vindt u dat wij in het secundair onderwijs in die opdracht falen? U kent de universiteit, wat denkt u ervan?”
Sanders adviseert Sabine en belooft haar te helpen. Hij weet dat Sabine die opdracht ter harte neemt. Maar hij weet ook dat zij op zijn minst evenveel afweet van deze problematiek als hij en de andere docenten aan de universiteit. Maar zij laat nooit iets aan het lot over. Zij wil schitteren.
Dekunst groet Sanders hartelijk bij het afscheid, alsof ze de beste vrienden zijn. Sabine zegt dat ze wat grieperig is. Ze drukken elkaar de hand. Het is drie uur.
Rond het middaguur is Sabine even van de lunchtafel weggelopen om Jitschak Horovitz op te bellen. Horovitz is een joodse vriend die ze in het midden van de jaren tachtig heeft leren kennen, toen ze adviseur was van de minister van Onderwijs. Hij is een vriend gebleven. Horovitz is nu lid van het consistorie en verantwoordelijk voor de joodse scholen in Vlaanderen. Sabine heeft Horovitz gevraagd haar te komen informeren over de toestand van de joodse scholen in Antwerpen. De minister had haar hierover in de arm genomen. Hij had reeds tweemaal een afvaardiging van het consistorie doorverwezen naar zijn adviseur basisonderwijs.
Nu belde Sabine om een afspraak te maken. Haar chauffeur zou hem volgende week dinsdagnamiddag komen ophalen. Hij kon dan in de vooravond met haar meerijden. Zij had die avond een afspraak met een neef van Horovitz die in de Antwerpse diamantwijk bedrijvig is.
“Bij hem ben je goedkoper af dan bij een juwelier. Op mijn wenk zal hij voor jou zijn prijzen wel wat drukken.”
Sabine du Tertre ontwerpt zelf juwelen. Zij heeft goud nodig en een reeks kleine steentjes, een stuk of vijftien, en twee diamantjes. Ze wil ze eerst zien.
@
Wanneer ook Vanmarcke tekenen van vermoeidheid begint te vertonen, vindt Elise dat het hoog tijd wordt voor Deforge om naar huis te gaan. Guido zit aan de kortste kant van de tafel, hij heeft zijn armen voor zich uitgestrekt, zijn hoofd hangt op zijn borst.
“Ik heb de Dufrennes een lesje geleerd. Wie is apotheker geworden in de familie? Wie? Niemand, niemand. Of toch: ik!”
Hij slaat zich op de borst.
Elise rijdt de Mercedes buiten. Over Kruishoutem en Waregem rijden ze naar Bellegembos. Het is halftwee.
Peter Deforge voelt zich al bij al behoorlijk goed, hij heeft heel wat koffie gedronken. Elise maakt van de gelegenheid gebruik om haar beklag te doen over Vanmarcke.
“Hij drinkt de laatste tijd stevig, doet zijn apotheek in de voormiddag soms niet eens open. Ik wil hem een ontwenningskuur laten volgen, maar als ik dat zeg wordt hij razend. En ook Guillaume is geen steun, hij slaagt niet aan de universiteit, tot woede van zijn vader. Bovendien wil hij alleen gaan wonen; ik vermoed dat hij aan de drugs zit. Ik weet het niet meer. Volgende week ga ik met mijn moeder naar Spanje voor twee weken. Ik zie dan wel.”
Ineens schrikt Peter op: als zij de dreef naar Burghgraeveveld inrijden, ziet hij dat de hoeve fel verlicht is. Wanneer zij naderbij komen, merkt Peter een combi van de rijkswacht op. De vrouw van de conciërge komt armenzwaaiend naar de auto toegelopen. Peter Deforge krimpt ineen van de schrik, zijn hart slaat over. Wat is er gebeurd? Is er iets met Sabine? Of zijn het de paarden? Of is de man van Roos iets erg overkomen?
“Meneer Deforge, Peter, Sabine is dood!”
Deforge springt de auto uit, struikelt, loopt naar het huis, wil naar binnen, maar wordt door een rijkswachter tegengehouden. Ivo neemt hem bij de arm en brengt hem het conciërgehuis binnen.
“Sabine is dood, meneer, vermoord” zegt hij en barst vervolgens in tranen uit. De twee mannen vallen in elkaars armen, jammeren, janken als honden, hun lijven schokken, ze zijn ontroostbaar. Roos roept de dokter.
@
Te midden van de verwarring spoken er een aantal scènes uit het verleden door Ivo Henneberts hoofd. Beelden, flarden van gesprekken. Zo onder andere een conversatie met Louis Vanthuyne, de overleden echtgenoot van Sabine du Tertre, in de late zomer van vorig jaar. Ze dronken daarbij samen een borrel in de woonkamer van Burghgraeveveld.
Vanthuyne zei toen: “Gisteren heeft Sabine hier met collega’s van het werk een aantal dossiers afgehandeld. Ook mensen van het kabinet waren erbij. Ze hebben ongestoord kunnen werken op het terras, onder een zonnige hemel”.
Vanthuyne had voor hen gekookt.
Toen Hennebert nadien naar huis reed, had hij gemerkt aan de lege flessen dat ze nog wat anders hadden gedaan dan gewerkt. Tegen de zuidkant van de villa stond ook een flipoverbord, met enkele vellen wit papier over de bovenrand gevouwen, op het blad kon hij de woorden “vrije keuze”, “regio’s”, “subregio’s” lezen, maar vooral zag hij getallen en percenten, overal op het blad.
Ze kwamen hier vaker bijeen, ver van Brussel, ongestoord, in de anonimiteit.
En dan moet Hennebert denken aan Sabine. Madame, die zo gesteld was op haar veiligheid. Ze moest tot elke prijs een alarminstallatie hebben. En toen hij, na de dood van Louis Vanthuyne, de revolver beneden naar de slaapkamer boven overbracht, had ze gezegd: “Kijk uit, Ivo, hij is geladen.”
“Ja, madame, ik zie het wel,” had hij geantwoord.
Zou Sabine zich als een schietschijf, als een gemakkelijk doelwit, hebben opgesteld?
“Al die intelligentie, al die bekwaamheid. Op slag gedaan, afgelopen.”
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten