5
Sabine du Tertre studeerde in 1967 af als doctor in de rechten. Na een stage aan de Kortrijkse balie vertrok ze in oktober naar de Verenigde Staten. Het was al vrij vlug duidelijk dat het leven aan de balie haar niet boeide. Zij zag in de advocatuur geen carrièrekansen, of toch niet genoeg, vooral niet snel genoeg. Bovendien werd zij te weinig de gerechtelijke arena ingezonden om te pleiten. Met een beurs van de Vrije Universiteit Brussel als beste studente in de rechten, volgde zij een jaar college aan de University of Michigan. Zij bleef in de V.S. tot 1970. In 1976, na een korte periode bij het advocatenkantoor Simont & Simont in Brussel, stapte zij over naar de juridische dienst van het departement Onderwijs. Op 5 juni 1973 trouwde ze met de Kortrijkse notariszoon Louis Vanthuyne.
Sabine du Tertre had dikwijls gedebiteerd dat zij een man wilde die zij kon liefhebben en haten terzelfdertijd. Iemand die zij kon bewonderen. Vooral iemand die haar de baas zou zijn, intelligent en moedig. En liefst ook rijk. Moedig was de notariszoon Louis Vanthuyne zeker. Alles wat hij realiseerde, ja zijn hele levenswandel, was bedoeld om de bourgeoisie van Kortrijk, waaruit hij zelf was voortgesproten, te choqueren. Toen Sabine du Tertre hem leerde kennen, genoot hij ook de reputatie een vrouwenjager en whiskydrinker te zijn.
Vanthuyne had rijk kunnen worden. De florissante notariszaak van zijn vroeg gestorven vader was hem zomaar in de schoot geworpen. Hij had er zonder veel moeite de rijpe vruchten van kunnen plukken, ware het niet dat het hem allemaal mateloos verveelde. Eigenlijk was het notariaat hem opgedrongen door zijn dominante moeder, terwijl hij zelf liever ingenieur was geworden. Toen Sabine zijn pad kruiste, was hij reeds druk bezig zijn notariaat te verwaarlozen. Toch werd hij de man die zij kon liefhebben, bewonderen en haten.
Sabine was er inmiddels van overtuigd geraakt dat het onderwijs de echte motor van de geschiedenis was. De toekomst was aan de jongeren en zij wilde haar stempel drukken op hun opvoeding, niet op school als leerkracht, maar als beleidsverantwoordelijke. Zij droomde ervan zelf een rol te spelen in de onderwijshervormingen die er – vooral om budgettaire redenen - aankwamen. Die ambitie kon je het best waar maken door bij de top van het onderwijs te geraken, zo dicht mogelijk bij de minister.
Sabine ging in maart 1985 in opdracht van secretaris-generaal Joris Dekunst voor een jaar naar Nederland. Daar leerde zij het Nederlandse onderwijsbestel kennen.
Dekunst wist wat hij haar vroeg: de staatshervorming was op komst en het onderwijs zou een bevoegdheid worden van de Gemeenschappen. Terzelfdertijd was de politiek van plan de scholen een grotere autonomie te verlenen. Op 1 januari 1989 werd dit scenario bij koninklijk besluit vastgelegd. Sabine Du Tertre werd afdelingshoofd van de afdeling secundair scholen van het departement Onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap.
Du Tertre schreef in die tijd talrijke rapporten voor Dekunst. De wijze waarop zij het Nederlandse systeem integreerde in de Vlaamse situatie wekte bij hem en bij zijn directeur-generaal middelbaar onderwijs, Karel Pervijze, bewondering. Du Tertre vond dat er in ons land wel heel veel onderwijspolitiek bedreven werd, maar dat onderwijsbeleid aan de oppervlakte bleef. Een boude bewering van iemand die nog niet zo lang op Onderwijs meedraaide. De adviseurs van de minister keken elkaar verbaasd aan en bij Jacques Brusselmans was enige spot niet uit de lucht, maar de minister maande zijn medewerkers aan aandachtig te luisteren.
Du Tertre vond dat het gevoerde beleid gewoon té politiek, té chaotisch en té Belgisch was. De politici vielen eerder op door beleidsonthouding en personeelsinmenging dan door deskundigheid. De vakbonden ontwaakten op verkeerde tijden. Du Tertre verklaarde dit gezamenlijk falen door de aanwezigheid van een sociaal en politiek klimaat dat enkel kleine bijsturingen van het bestaande onderwijssysteem toeliet.
Ze besloot haar betoog met de opmerking dat “wij de tekenen des tijds niet hadden kunnen of niet willen verstaan”.
De secretaris-generaal keek naar de minister en zweeg. De minister trok aan zijn havannasigaar, dronk een slok water, kuchte en zei toen: “Mevrouw, de laatste jaren hebben wij toch veel op gang gebracht dat ons hoopvol stemt voor de toekomst. Ik denk onder andere aan recente initiatieven i.v.m. lokaal onderwijsbeleid, aan de uitbouw van de pedagogische begeleiding door en in de verschillende onderwijsnetten. Dat is niet niets. Maar ik kan u volgen waar u beweert dat wij meer aan onderwijsplanning moeten doen.”
Sabine du Tertre voelde aan dat de minister oor had voor haar betoog.
"Akkoord, mijnheer de minister, maar het beleid zou het vormen van samenwerkingsverbanden tussen scholen en netten moeten aanmoedigen. Deze schaalvergroting zou de scholen meer beleidsautonomie kunnen geven en het zou de overheid minder kosten: niet nog meer investeren en toch een beter administratief, financieel en pedagogisch beleid.”
Uit die gesprekken tussen het kabinet en de top van de onderwijsadministratie ontstond de denktank waar Du Terte voortaan deel van uitmaakte. De ministers van Onderwijs volgden elkaar op, maar Joris Dekunst, Karel Pervijze en Sabine du Tertre bleven het beleid mee bepalen.
Toen Sabine du Tertre in 1989 afdelingshoofd werd, publiceerde ze, op suggestie van minister Rogier Vanderweyden, een boek over efficiënte onderwijsplanning. Een ongewoon initiatief: het was niet gebruikelijk dat een ambtenaar hiervoor de toelating kreeg. Ambtenaren hadden geen spreekrecht, wel zwijgplicht. Sabine du Tertre kreeg echter van de minister groen licht. Hij wist dat hij veel kans maakte om zichzelf op te volgen, indien de coalitie aanbleef. Du Tertre was vereerd en zette zich aan het werk. Vele dagen en nachten bracht Du Tertre op het bureau van de minister door, soms vergezeld van Joris Dekunst of in aanwezigheid van een adviseur, meestal Jacques Brusselmans.
In haar dagboek schrijft zij: “Hoewel ik de minister niet altijd kan appreciëren wanneer hij driest tekeergaat of onvoorspelbare woedeuitbarstingen krijgt op vergaderingen, toch is hij de intelligentste man die ik ooit heb ontmoet.”
Op diezelfde dag noteert zij: “Ik heb ook ervaren dat hij heel lief kan zijn.”
In haar boek schreef zij onder andere de historische woorden: “De distributieve onderwijspolitiek is achterhaald en moet plaatsmaken voor een constructieve politiek. De distributieve politiek ontstond vanaf de strijd om het recht op formele en materiële vrijheid van onderwijs, die quasi uitmondde in de financiële gelijkstelling tussen rijks- en vrij onderwijs. Zo'n overheidsbeleid maximaliseert de financiële en minimaliseert de onderwijskundige aspecten. De ontwikkeling van rechtsstaat tot welvaartsstaat en van welvaartsstaat tot welzijnsstaat betekent, dat onze samenleving een veelheid van waarden gaat nastreven en dat de politiek, ook die van het onderwijs, haar doelstellingen moet ontlenen aan een pluriformiteit van maatschappelijke doelstellingen.”
In Haarlem - waar zij tijdens het uitwisselingsproject verbleef bij Antje De Vooys, de p.r. van de Stad - stortte Sabine zich in haar vrije tijd op de Nederlandse literatuur en de beeldende kunsten. Ze had een uitgesproken voorkeur voor de schilderijen van Lucebert. Ze ging zijn werk bekijken in de galerijen “Espace” in Amsterdam en “Fenna de Vries” in Rotterdam. Du Tertre werd gefascineerd door de wijze waarop de kunstenaar dode materie tot leven bracht.
Ze verslond de poëzie van de 60-ers Lucebert, Hans Andreus, Remco Campert en Gerrit Kouwenaar. Op het eerste gezicht een ongewone keuze. De toegankelijke poëzie van Barbarber en De Nieuwe Stijl en in Vlaanderen de dichters rond het tijdschrift Kreatief waren nu aan zet.
De euforie van het nieuw-realisme was echter voorbij. De warmte van de menselijke stem werd nauwelijks nog gehoord. In dit klimaat kwamen enkele dichters aan bod die al debuteerden in het spoor van de 60-ers. Ze zagen het gedicht als een ultieme redplank van schoonheid in een wereld van verval. Ook de poëzie van Lucebert en de zijnen kwamen weer in de picture.
Sabine du Tertre vond Lucebert “subliem”.
“Poëzie moet een vorm van emotionele zelfkritiek zijn,” beweerde ze.
Tijdens Sabines verblijf in Haarlem nam een nieuwe bewonderaar al haar vrije tijd in beslag: Joris Dekunst. Regelmatig dook hij in Haarlem op om zijn medewerkster een hart onder de riem te steken. Sabines ouders en haar invloedrijke peetvader, Herwig Dardenne, liepen niet zo hoog op met de nieuwe aanbidder van hun dochter, maar ze dachten er niet aan om haar tegen te werken.
Haar moeder zei na elke discussie hierover: “Ze drijft haar wil toch door; wat ze wil hebben, krijgt ze. Altijd zo geweest”.
Joris Dekunst die tien jaar ouder was dan Sabine du Tertre vervulde de vaderrol. Sabine voelde zich bij hem een beetje zijn dochter. Haar hele leven is zij op zoek geweest naar de vaderfiguur die zij thuis had gemist.
In die korte periode dat ze voor het prestigieuze Brusselse advocatenkantoor Simont & Simont werkte, werd zij bevriend met collega Jean Defrancq. Hij verloor zijn vader en vond bij Sabine een luisterend oor. Ook nadien bleven zij met elkaar in contact. Sabine vroeg hem regelmatig om advies toen ze op de juridische dienst van Onderwijs werkte.
Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Stichtingsdatum: 1 februari 2007
"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"
"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten