Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

16 oktober 2007

Brief uit "à titre Personnel" - brievenboek

De oude man en de zee (dd. 18 december 2001)

Er was eens een ouder wordende man die met één been op de aarde stond en met het andere in de hemel. De tijd dat hij jong was, was voorbij. “Hij is niet eens middelmatig,” zeiden de enen. “Hij is erg begaafd,” dachten anderen. Hij had in het literaire wereldje van zijn klein landje toevallig een bergje bezet. Hij had er zich in geschikt en leefde van de ene dag in de andere. Hij las niet veel; hij vond de meeste romans nogal truttig. Eigenwijs dacht hij: “Ik schrijf beter zelf een roman.” Bij het licht van een flakkerende kaars zat hij verdiept in zijn schrijven. De stift in zijn rechterhand ging van links naar rechts over het wastafeltje, met zijn linkerhand wreef hij de fouten dicht. Hij schreef over de liefde en over het geluk dat hem toelachte. Of was het de Maagd Maria die hem de hand boven het hoofd hield?

Alweer - voor de laatste keer? - tokkel ik op mijn luit een zelfde lied, mijn levenslied. De meeste mensen leven tot kort voor hun dood, anderen leven tot en met hun dood, ik zal leven na de dood, vriend. Heb ik niet evenveel reden daarin te geloven in de hoop gelijk te hebben, als er niet in te geloven in de angst ongelijk te hebben? Denk eens aan de bijna-doodervaringen. Zijn dit tekenen van onsterfelijkheid of louter het resultaat van fysiologische restactiviteiten? Is het zo verwonderlijk dat ik geïnteresseerd ben in zaken als reïncarnatie, contact met geesten en andere occulte verschijnselen? Atheïsten geloven niet in die nonsens? Vooreerst: ik ben geen atheïst en ten tweede het woord “atheïst” is een sterk gekleurde term die veel interpretatie in de hand werkt. In de meeste gevallen is atheïsme niets anders dan een verbale maskerade waarachter andere, zelfs diepreligieuze, gevoelens schuilgaan. Zeg dat Deleu het gezegd heeft! Neen, neen, ik verheerlijk de dood niet. Ik geloof dat wij de kwalijke kanten van de dood niet gauw uit het oog zullen verliezen: de dood scheidt ons van onze geliefden, er gaat vaak veel leed aan vooraf in de vorm van ziekte of letsel, en bovendien sterven mensen veel te vroeg, op jonge leeftijd, voor ze de kans kregen om te doen wat ze tijdens hun leven graag hadden gerealiseerd.

Ik las een steengoede recensie over mijn Ik zou liegen als ik het anders zei in “De Nieuwe Gemeenschap”, nr. 3, oktober 2001. Hoofdredacteur en algemeen voorzitter van het Vermeylenfonds Johan Soenen schrijft: “Onlangs - in mei 2001 - verscheen een opvallende bundel toespraken en essays van de West-Vlaamse auteur Thierry Deleu… De (merkwaardige) titel van deze bundel Ik zou liegen als ik anders zei spreekt als het ware boekdelen, letterlijk en figuurlijk. Enerzijds verzet Deleu zich als voorstander van het vrije denken en het vrij onderzoek tegen elke vorm van leugen. In zijn teksten is hij steeds op zoek naar eerlijk en open denken, naar de in- en overzichten van diverse levensaspecten. Anderzijds verwoordt hij dit in zijn typische eigen stijl en zou hij het inderdaad niet anders kunnen of willen zeggen. Hij hanteert veelal, overtuigd van de door hem nagestreefde waarheid, een indringende oratorische taal, nu eens rustig uitgebalanceerd, dan weer overdonderend. Hoe dan ook, zijn teksten, althans zijn “gesproken” teksten, zijn steeds gekruid met alle kenmerken van een overtuigende retoriek. Afgezien van de inhoudelijk logische en chronologische opbouw zit Deleu's taalgebruik an sich vol afwisseling, stilistische spanning, plastische beelden, ritmische staccato's en crescendo's, verrassende tegenstellingen, ironische tussendoortjes, doelbewuste overdrijvingen, pedagogische herhalingen, etc. (Tussen haakjes! Dit soms opvallend oratorisch taalgeweld staat in sterke tegenstelling tot Deleu's poëzie, waar zijn taal vaak gekenmerkt wordt door soberheid, eenvoud, ingetogenheid, teder minimalisme. Ik denk hierbij aan zijn onlangs verschenen verzamelbundel In de weelde van de liefde, verschenen in 2000 bij De Gebeten Hond.) Maar laten wij de uiterlijke vorm even terzijde, en laat ons terugkeren naar de inhoud van ons boek in kwestie. Ik zou liegen als ik het anders zei omvat een aantal teksten van Thierry Deleu die niet onder één hoedje te vangen zijn, en dit om diverse redenen. Enerzijds is Deleu een erg "uiteenlopende" persoonlijkheid die schrijft van uit diverse invalshoeken: als gedreven onderwijsman, als sociaal-cultureel werker, als kenner van kunst en kunstenaars, als dichter en schrijver, als kabinetsmedewerker, als geschiedkundige, als levensfilosoof, als vrijdenker en als lid van de loge (nvdr: in slaap). Anderzijds behoren de geselecteerde bijdragen tot diverse genres: essays, toespraken, biografische schetsen, lezingen. Daarenboven overspannen de zowat dertig hoofdstukken een schrijfperiode van ruim 30 jaar, gaande van 1966 (bedenkingen bij het ontstaan van de provobeweging en de vrije tijdsmaatschappij) tot 1999 (een overzicht van het onderwijs in Vlaanderen, de jongste hervormingen binnen het Gemeenschapsonderwijs inbegrepen). Om verder de rijke diversiteit van deze verzamelbundel te illustreren kan men, naast de vele bladzijden waarin de auteur het werk van plastische kunstenaars onder de loep neemt, de aandacht vestigen op enkele in het oog springende bijdragen, o.a. Deleu's commentaar bij de monografie die hij zelf over de Harelbeekse burgemeester Marc Bourry heeft geschreven, zijn studie over Hendrik Conscience in Kortrijk en over de West-Vlaamse dichter André Velghe. Opvallend zijn ook enkele lezingen die hij heeft gehouden op bijeenkomsten van diverse loges, o.a. Vrijmetselarij en Vaticaan. De banvloek en het hoofdstuk gewijd aan Duistere Machten. Afgezien van deze enkele titels kan men Ik zou liegen als ik het anders zei heel wat ontdekken over onderwijs, opvoeding, vrijetijdsbesteding en cultuurbeleid. Alles bij elkaar ruim 240 goed gevulde bladzijden die, zoals reeds gezegd, heel wat verscheidenheid vertonen, maar dan toch door één fundamenteel principe van de auteur onderling sterk verbonden zijn, nl. door zijn respect voor waarheid en oprechtheid. Leugen en hypocrisie zijn niet aan hem besteed.”

Vriend, ik heb jouw laatste brief aandachtig gelezen en opnieuw gelezen. Wat een verbaal machtsvertoon! Ofwel schrijf je jezelf de eeuwigheid in als rebel, - een ambtenaar die zijn laars veegt aan spreekrecht en zwijgplicht -, en eerlijk, zo heb ik jou het liefst: dit is mijn waarheid, waar is deze van u? In mijn advies aan een van een jong gemeenteraadslid heb ik geschreven: “Vriend, laat mij toe eerst jou te feliciteren met je politieke toewijding: bezig, alert, rechtlijnig, (nog) niet bereid tot compromis... Natuurlijk wordt je houding niet altijd in dank aangenomen (nooit?), maar toch kunnen zij (die jou minder genegen zijn of jou duchten) niet meer om je heen. Toch deze raad: in de politiek is niemand te vertrouwen, zelfs je beste “politieke vrienden” niet, je bent soms beter af met een oppositielid of een andersdenkende: (bijna) iedereen komt op voor zichzelf of voor zijn naasten (vrouw, kind, lief, beste vriend of een of andere onnozele die niet bedreigend is)."

Vriend, onze brieven (ik hoop dat zij worden gepubliceerd) zijn doorspekt van nieuwtjes, ideetjes, suggesties, filosofietjes, openbaringen, vriendschap, liefde, oordelen en vooroordelen, waarheid en leugen (hoewel wij beiden ons uiterste best doen om dit laatste te vermijden). Jouw laatste brief getuigde enerzijds van enige verbittering, enig ongeloof om zoveel misverstand (of bedoelde je: onverstand?), en anderzijds van verwondering om zoveel misvatting, zoveel cultureel wanbesef, dat hij (de brief) hard aankwam. De schrijver van de brief speelde op de man, - en dit is tegen de regels -, maar ik begreep en vergaf. Ik dacht: oei, daar zal veel censuur aan te pas komen. Wij zullen zelf censureren daar waar wij vermoeden dat wij te intiem zijn geweest, of te bits, te kwetsend, of te ongenuanceerd.

21 december wordt weer een van de topdagen in ons bestaan. Een etentje in ’t Vossenhol te Tiegem. Om het voorbije jaar te overschouwen (tussen aperitief en hoofdgerecht), om plannen te maken voor 2002 (bij het hoofdgerecht), om een langetermijnplanning op te stellen tot 2005 (tijdens en na het dessert).
De romans. Nu Eindterm en Amélie Laforêt bij mijn uitgever liggen (die mij onlangs nog beloofde de twee romans te kunnen uitgeven in 2002, de eerste in het voorjaar, de tweede in het najaar), werk ik bezeten aan de derde of historische roman, Arsène du Frêne, heer van La Vallade. Ik besef heel goed dat mijn vlijt een lelijke deuk zou kunnen krijgen als het eerste boek slecht wordt onthaald. Maar ik maak er nu reeds een punt van dat dit niet mijn grootste zorg zal zijn. Ik besef dat ik geen grootse wereldliteratuur schrijf, veeleer klein-Belgische kost met Vlaamse ingrediënten. Mijn vrouw zegt: “Genre Schouwenaars.” Daar ben ik tevreden mee. Schouwenaars kon mij boeien: leesbare, herkenbare taal, verbeelding geënt op realiteit. Lees: sterk autobiografisch.

Ik kocht in de solden Monika lo Cascio’s debuutbundel, Tussen martini bianco en roxy music, bij mij uitgegeven (een Schaap Boek) en voorgesteld in het Sheraton Hotel te Brussel in 1983. Monika was toen reeds de vriendin van Ward Ruyslinck, nu heet ze Monika Ruyslinck-Macken. Monika heeft uitstraling als mondaine dame (met twee supermooie benen). Het talent van Gjelt de Graaf nam ik uit de spaarbank (solden in de bib) omwille van de titel. Talent. Hoeveel keer heb ik mezelf de vraag gesteld: “Heb jij talent? Of baart oefening bij jou ook een bijna-kunstervaring?” Toen ik bovendien op de flap las dat het verhaal zich afspeelde in Portugal, was ik bereid tot een investering van een halve euro. In het plastiek ezeloortje achteraan binnenblad steekt een briefje, met de mededeling: “Je mag dit boek vier weken houden. Breng het ten laatste terug op 26 oktober 1993.” Het talent (1990) was drie jaar een bestseller.

Lode Laperre in galerij “Koenraad Dewulf” in Watou? Lode is jong, da’s zeker, een jonge belofte, dat weet ik niet, vernieuwend, neen, wel emotioneel in het hanteren van het penseel. Ik twijfel niet aan zijn technische kennis, maar de kracht van de verbeelding steekt zich nog aarzelend weg achter een scherm van kleurlagen. Is het aarzeling of angst? Angst om zichzelf te zijn? Is zijn schilderen een tegenwicht of complementair? Een zoektocht naar een wankel evenwicht? Of is hij gedreven naar erkenning en hierdoor uit op herkenning? Een eigen stijl? Allemaal vragen die in mij opkomen als ik naar zijn werk kijk. Is zijn communicatie met de beschouwer, de lezer, niet gestoord? Hij overdekt zijn doek met toevalligheden die na lang beraad tot stand komen. Is dit geen contradictie? Indien niet, hoe definieert hij het toeval? Als een kunstgreep of een kunstingreep? Lode’s werk boeit, maar toch moet hij beseffen dat de onrust die hij nu creëert, later de boodschap in de weg zal staan.
Koenraad Dewulf is een hedonist, - gelukkig in zijn branche van investment en small response -, een zoeker die zijn blik laat glijden over de artiest en zijn werk en afweegt, wikt en weegt, aftast en soms afstand neemt, zich verwijdert, voorgoed, of het warm krijgt en zijn euforie niet meer aan banden legt. Een boeiende mens, een zoon van Salomo, met zin voor schoonheid, kracht en wijsheid. Koenraad denkt constructief en handelt soms destructief. Dit is eigen aan einzelgängers die Tempels bouwen.
"De Tempel" van de Oosterse hutsepot, schuin over zijn atelier, had ons in enkele seconden in de ban. In de ban van de humor, de relativering, het zotte overstijgend voelden wij ons als in de zevende hemel. Met ons vieren is er altijd geluidshinder en lawaaibezoedeling, en ambiance in de keet. Waarom is dit zo? Omdat wij leukerds zijn? Of omdat wij elkaar nog niet hebben opgesoupeerd? Omdat wij als vrije en eerlijke mensen met elkaar omgaan, punt andere regel!

Je vriend

Geen opmerkingen: